ECLI:NL:RVS:2025:2011

Raad van State

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
5 mei 2025
Zaaknummer
202501561/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende afwijzing Verklaring Omtrent het Gedrag

In deze zaak heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 13 februari 2025. Dit verzoek is gedaan in het kader van de afwijzing van de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG P) van de wederpartij, die van 1 mei 2024 tot 15 januari 2025 werkzaam was bij de Rijks Justitiële Jeugdinrichting Den Hey-Acker in Breda. De afwijzing was gebaseerd op een strafbeschikking van 14 augustus 2024, waarbij de wederpartij een taakstraf had gekregen wegens het gebruik van een vals geschrift op 2 juli 2021.

De rechtbank Noord-Holland had geoordeeld dat het belang van de wederpartij bij het verkrijgen van de VOG P zwaarder weegt dan de risico's voor de samenleving. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van de staatssecretaris en bepaalde dat de staatssecretaris binnen vier weken een VOG P moest afgeven. De staatssecretaris verzocht echter om een voorlopige voorziening, zodat hij geen uitvoering hoefde te geven aan deze uitspraak in afwachting van het hoger beroep.

De voorzieningenrechter van de Raad van State heeft op 1 mei 2025 de mondelinge uitspraak gedaan. Hij handhaafde de eerder getroffen voorlopige voorziening van 11 april 2025, waarbij de uitspraak van de rechtbank was geschorst. De voorzieningenrechter concludeerde dat, in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep, het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij om over een VOG P te beschikken. De ordemaatregel blijft dus in stand en de proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

202501561/2/A3.
Datum uitspraak: 1 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord­-Holland van 13 februari 2025 in zaak nr. 24/8404 en 25/276 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend in Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer,
en
de staatssecretaris.
Openbare zitting gehouden op 1 mei 2025 om 11:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. B.P.M. van Ravels, voorzieningenrechter
griffier: mr. D. Singh
Verschenen:
de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. I.M. Touwen en mr. V.N. Chaudron;
[wederpartij], vertegenwoordigd door mr. K. Cras, advocaat in Amsterdam;
Het verzoek richt zich tegen de uitspraak van 13 februari 2025 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord­-Holland. De staatssecretaris heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter
handhaaft de bij uitspraak van 11 april 2025, in zaak nr. 202501561/2/A3 getroffen voorlopige voorziening, waarbij de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 februari 2025 in zaak nrs. 24/8404 en 25/276 is geschorst.
De voorzieningenrechter legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
Inleiding
1.       [wederpartij] heeft van 1 mei 2024 tot 15 januari 2025 gewerkt bij de Rijks Justitiële Jeugdinrichting Den Hey-Acker in Breda als ‘begeleider speciale zorgdoelgroepen’ in de functie van inrichtingswerker. [wederpartij] heeft op 9 juni 2024 de vereiste Verklaring Omtrent het Gedrag politiegegevens (hierna: VOG P) aangevraagd voor deze functie. De staatssecretaris heeft de aanvraag van [wederpartij] afgewezen, omdat aan hem bij strafbeschikking van 14 augustus 2024 een taakstraf is opgelegd vanwege gebruik van een vals geschrift, gepleegd op 2 juli 2021.
2.       De rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat het belang van [wederpartij] bij het verkrijgen van de VOG P zwaarder weegt dan het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving door weigering van de VOG P. De rechtbank heeft het beroep daarom gegrond verklaard en het besluit van 19 november 2024 vernietigd. De rechtbank heeft ook zelf in de zaak voorzien door het besluit van 26 augustus 2024 te herroepen. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat de staatssecretaris [wederpartij] binnen vier weken een VOG P zal afgeven en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank heeft tot slot het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat in afwachting van afgifte van de VOG P [wederpartij] moet worden beschouwd als in het bezit zijnde van een VOG P.
Beoordeling van het verzoek
3.       Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak in hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
3.1.    De vraag of vooruitlopend op de beoordeling van het hoger beroep een voorlopige voorziening moet worden getroffen, zal de voorzieningenrechter beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.
3.2.    Op de zitting heeft de gemachtigde van [wederpartij] namens hem laten weten dat hij inmiddels een nieuwe baan heeft. De gemachtigde van [wederpartij] heeft verklaard dat er in die zin geen belang bestaat aan de zijde van [wederpartij] om de eerder opgelegde ordemaatregel op te heffen. De voorzieningenrechter komt mede op grond daarvan tot het voorlopige oordeel dat, in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep, meer gewicht toegekend moet worden aan het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving door weigering van de VOG P dan aan het belang van [wederpartij] om over een VOG P te beschikken.
Daarmee blijft de ordemaatregel in stand.
4.       De proceskosten hoeven niet te worden vergoed.
w.g. Van Ravels
voorzieningenrechter
w.g. Singh
griffier
990