ECLI:NL:RVS:2025:2021

Raad van State

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
202502430/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

Op 6 mei 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening heeft gevraagd. Verzoeker had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister van Asiel en Migratie op 18 maart 2025 niet in behandeling is genomen. Hiertegen heeft verzoeker beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 18 april 2025 het beroep ongegrond verklaarde. Verzoeker heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden overgedragen voordat op het hoger beroep was beslist.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het hoger beroep nader onderzoek vergt, vooral gezien eerdere zaken die op 10 december 2024 zijn behandeld, die betrekking hebben op het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor België bij asielaanvragen van niet-kwetsbare alleenstaande mannen. Gezien deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter besloten om de voorlopige voorziening te treffen. De minister van Asiel en Migratie is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker, die in totaal € 907,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 mei 2025.

Uitspraak

202502430/2/V3.
Datum uitspraak: 6 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[verzoeker],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 18 april 2025 in zaak nr. NL25.13011 in het geding tussen:
verzoeker
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2025 heeft de minister een aanvraag van verzoeker om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 18 april 2025 heeft de rechtbank het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat hij niet wordt overgedragen voordat op het hoger beroep is beslist en dat hij opvang en verstrekkingen krijgt.
2.       In het licht van de zaken die de Afdeling op 10 december 2024 op zitting heeft behandeld, nrs. 202404274/1/V3, 202404286/1/V3 en 202404292/1/V3, over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor België bij asielaanvragen van niet-kwetsbare alleenstaande mannen en in het bijzonder de toegang van deze groep tot de opvang, vergt het hoger beroep nader onderzoek, waarvoor deze procedure zich niet goed leent. Daarom treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening.
3.       De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat verzoeker niet wordt overgedragen, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.A. de Jong, griffier.
w.g. Meijer
voorzieningenrechter
w.g. De Jong
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2025
981