ECLI:NL:RVS:2025:2023
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende intrekking verblijfsvergunningen
In deze zaak hebben verzoekers, [verzoeker A] en [verzoeker B], samen met hun minderjarige kinderen, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening in te stellen tegen de intrekking van hun verblijfsvergunningen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De intrekking vond plaats op 26 november 2019. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van verzoekers op 6 december 2023 opnieuw ongegrond. Hierop hebben verzoekers beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 6 maart 2025 het beroep gegrond verklaarde en het besluit van de staatssecretaris vernietigde. De rechtbank bepaalde dat de minister een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de uitspraak. Verzoekers hebben vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 7 mei 2025 het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang werd aangetoond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.