ECLI:NL:RVS:2025:2036

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
202500735/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en uitzetting

Op 7 mei 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 21 november 2022 de aanvraag afgewezen en bepaald dat de uitzetting van de appellant krachtens artikel 64 van de Vw 2000 achterwege blijft. De rechtbank Den Haag had op 7 januari 2025 het beroep van de appellant gegrond verklaard, het besluit van de staatssecretaris vernietigd en de minister van Asiel en Migratie opgedragen om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank had ook schadevergoeding toegekend aan de appellant. Tegen deze uitspraak heeft de appellant, vertegenwoordigd door mr. A.W.J. van der Meer, hoger beroep ingesteld. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was, omdat de rechtbank terecht en op goede gronden tot haar oordeel was gekomen. De Afdeling nam de motivering van de rechtbank over en concludeerde dat er geen vragen waren die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 mei 2025.

Uitspraak

202500735/1/V2.
Datum uitspraak: 7 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 7 januari 2025 in zaak nr. NL22.23150 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Ook heeft hij ambtshalve bepaald dat uitzetting van appellant krachtens artikel 64 van de Vw 2000 achterwege blijft, en geweigerd appellant ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 7 januari 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister van Asiel en Migratie een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak, en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. A.W.J. van der Meer, advocaat in Dordrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep is ongegrond. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 6.3 tot en met 6.5, 8.4 tot en met 8.4.5 en 11 over.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van L.W. Lagaaij LLM, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Lagaaij
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025
936-1113