ECLI:NL:RVS:2025:2045
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake kindgebonden budget en kinderbijslag in co-ouderschap situatie
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 mei 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 april 2024. De zaak betreft een verzoek om herziening van een eerder besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin het verzoek van [appellant] om kindgebonden budget voor de jaren 2019 en 2021 werd afgewezen. De rechtbank had eerder het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] en zijn ex-partner hebben co-ouderschap over hun twee kinderen, die om de week bij [appellant] verblijven. [appellant] ontvangt de helft van de kinderbijslag via de aanvraag van zijn ex-partner, die de rechthebbende is voor de kinderbijslag en het kindgebonden budget. De Dienst Toeslagen heeft in haar besluitvorming gesteld dat, hoewel [appellant] in 2021 kinderbijslag heeft ontvangen, dit de uitbetaling van het recht van zijn ex-partner betrof. Volgens de Wet op het kindgebonden budget heeft alleen de ouder wiens recht op kinderbijslag wordt uitbetaald, aanspraak op kindgebonden budget.
In hoger beroep heeft [appellant] de gronden herhaald die hij eerder in beroep had aangevoerd. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 maart 2025 en is van oordeel dat de rechtbank gemotiveerd op de gronden van [appellant] is ingegaan. De Afdeling bevestigt het oordeel van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.