ECLI:NL:RVS:2025:2046

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
202405389/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurtoeslag en terugvordering door de Dienst Toeslagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2024, waarin het beroep van [appellante] tegen een besluit van de Dienst Toeslagen ongegrond werd verklaard. Het oorspronkelijke besluit, genomen op 1 september 2023, betrof de definitieve vaststelling van de huurtoeslag voor het jaar 2022 op € 1.954,00, waarbij tevens een terugvordering van een teveel betaald voorschot van € 1.083,00 werd opgelegd. De huurtoeslag was gebaseerd op een rekenhuur van € 510,21, maar na een procedure bij de huurcommissie was de huur per 1 juli 2022 verlaagd naar € 307,11. [appellante] had deze verlaging niet gemeld aan de Dienst Toeslagen, wat leidde tot het besluit van 1 september 2023. Dit besluit werd later door de Dienst Toeslagen gehandhaafd in een besluit van 3 november 2023, waarin het bezwaar van [appellante] ongegrond werd verklaard.

Tijdens de zitting op 24 maart 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De Afdeling oordeelde dat de gronden die [appellante] in hoger beroep aanvoerde grotendeels een herhaling waren van de argumenten die eerder in beroep waren aangevoerd. De rechtbank had deze gronden gemotiveerd behandeld, en de Afdeling kon zich vinden in het oordeel van de rechtbank. De Dienst Toeslagen had ook op de zitting aangegeven dat [appellante] de mogelijkheid had om een persoonlijke betalingsregeling aan te vragen. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens werd het verzoek van [appellante] om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de procedure niet langer dan vier jaar had geduurd en de redelijke termijn niet was overschreden.

Uitspraak

202405389/1/A2.
Datum uitspraak: 7 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2024 in zaak nr. 24/520 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Dienst Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 1 september 2023 heeft de Belastingdienst/Toeslagen (nu en hierna: de Dienst Toeslagen) de huurtoeslag van [appellante] voor het jaar 2022 definitief vastgesteld op € 1.954,00. Daarnaast is het teveel betaalde voorschot van € 1.083,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 3 november 2023 heeft de Dienst Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juli 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 maart 2025, waar de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellante] heeft in 2022 een voorschot op de huurtoeslag ontvangen. Dit voorschot is berekend op basis van een rekenhuur van € 510,21. Na een procedure bij de huurcommissie is de huur met ingang van 1 juli 2022 verlaagd naar € 307,11. [appellante] heeft dit niet bij de Dienst Toeslagen gemeld. Dit heeft geleid tot het besluit van 1 september 2023, dat is gehandhaafd bij besluit van 3 november 2023. De Dienst Toeslagen heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de door [appellante] aangevoerde bijzondere omstandigheden geen reden geven om de terugvordering geheel of gedeeltelijk te matigen.
2.       De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 9 tot en met 11 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan nog toe dat de Dienst Toeslagen, net als bij de rechtbank, ook op de zitting van Afdeling heeft aangegeven dat [appellante] kan verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
4.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
5.       [appellante] heeft een verzoek gedaan om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De redelijke termijn is gestart vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van [appellante] door de Dienst Toeslagen op 26 september 2023 en geëindigd met deze uitspraak van de Afdeling. Dit betekent dat de procedure niet langer dan vier jaar heeft geduurd. De redelijke termijn is niet overschreden. Het verzoek van [appellante] wordt daarom afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Benek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Benek
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025
154-1043