ECLI:NL:RVS:2025:2046
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake huurtoeslag en terugvordering door de Dienst Toeslagen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2024, waarin het beroep van [appellante] tegen een besluit van de Dienst Toeslagen ongegrond werd verklaard. Het oorspronkelijke besluit, genomen op 1 september 2023, betrof de definitieve vaststelling van de huurtoeslag voor het jaar 2022 op € 1.954,00, waarbij tevens een terugvordering van een teveel betaald voorschot van € 1.083,00 werd opgelegd. De huurtoeslag was gebaseerd op een rekenhuur van € 510,21, maar na een procedure bij de huurcommissie was de huur per 1 juli 2022 verlaagd naar € 307,11. [appellante] had deze verlaging niet gemeld aan de Dienst Toeslagen, wat leidde tot het besluit van 1 september 2023. Dit besluit werd later door de Dienst Toeslagen gehandhaafd in een besluit van 3 november 2023, waarin het bezwaar van [appellante] ongegrond werd verklaard.
Tijdens de zitting op 24 maart 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De Afdeling oordeelde dat de gronden die [appellante] in hoger beroep aanvoerde grotendeels een herhaling waren van de argumenten die eerder in beroep waren aangevoerd. De rechtbank had deze gronden gemotiveerd behandeld, en de Afdeling kon zich vinden in het oordeel van de rechtbank. De Dienst Toeslagen had ook op de zitting aangegeven dat [appellante] de mogelijkheid had om een persoonlijke betalingsregeling aan te vragen. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens werd het verzoek van [appellante] om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de procedure niet langer dan vier jaar had geduurd en de redelijke termijn niet was overschreden.