ECLI:NL:RVS:2025:2054

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
202402756/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake bestuursdwang door college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel op 13 oktober 2023 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. De kosten van deze bestuursdwang, € 120,00, zijn voor rekening van de appellant. De appellant heeft op 6 januari 2024 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar op 29 januari 2024 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De appellant heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze niet-ontvankelijk verklaring. Tijdens de zitting op 1 april 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De appellant voerde aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege zijn medische toestand, wat hij onderbouwde met een verklaring van zijn behandelaars. De Afdeling oordeelde dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die de termijnoverschrijding rechtvaardigden. De Afdeling verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van het college en droeg het college op om binnen twaalf weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

Uitspraak

202402756/1/R4.
Datum uitspraak: 7 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2023 heeft het college zijn beslissing om op 29 september 2023 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Ouder-Amstel 2021 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Bij besluit van dezelfde datum heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 120,00, voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 29 januari 2024 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 1 april 2025, waar het college, vertegenwoordigd door H.A. Schot, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Bij bezwaarschrift van 6 januari 2024 heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college van 13 oktober 2023. Het college heeft dit bezwaarschrift op 9 januari 2024 ontvangen. Bij besluit van 29 januari 2024 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar niet-ontvankelijk is, omdat het bezwaarschrift niet binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend en er volgens het college geen aanleiding is om de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar te achten.
Wettelijk kader
2.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt onderdeel uit van de uitspraak.
Ontvankelijkheid beroep
3.       Voordat de Afdeling kan beoordelen of het college het bezwaar van [appellant] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, zal zij eerst moeten beoordelen of het beroep ontvankelijk is.
Het besluit op bezwaar is verzonden op 29 januari 2024, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift liep tot en met 11 maart 2024. [appellant] heeft op 1 mei 2024 beroep ingesteld. Het beroepschrift is dus buiten de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voorgeschreven termijn van zes weken ingediend.
4.       [appellant] betoogt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat hij vanwege zijn medische conditie niet in staat was om op tijd beroep in te stellen. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft hij een verklaring van zijn behandelaars van de GGZ-instelling Mental Health Clinic Isabel Henriques overgelegd.
4.1.    Het feit dat [appellant] geen rechtsbijstandverlener had voorafgaand aan het instellen van het beroep, maakt dat de Afdeling moet bezien of [appellant] bijzondere omstandigheden heeft die maken dat de termijnoverschrijding niet aan hem kan worden toegerekend.
Uit de verklaring van zijn behandelaars blijkt onder andere dat [appellant] leidt aan een ernstige psychische stoornis. Door die stoornis heeft hij grote moeite om te functioneren op een basisniveau en een consistente routine te behouden ten aanzien van slapen en eten. Ook met betrekking tot focus, geheugen, planning en redeneren ervaart hij significante moeilijkheden. Bovendien staat in de verklaring: "The patient experiences episodes of dissociation, characterized by a detachment from reality, blurred perception of time, and a sense of disconnection from his own emotions and surroundings." Uit de verklaring blijkt verder dat de dissociatieve episodes het hem moeilijk maken om routineactiviteiten (zoals het halen van deadlines) uit te voeren.
Uit de verklaring van zijn behandelaars blijkt verder dat [appellant], als gevolg van zijn stoornis, mensen uit de weg gaat en geen sociaal netwerk heeft. Gelet hierop en op zijn financiële situatie kan hem niet worden tegengeworpen dat hij niemand heeft ingeschakeld om namens hem, op tijd, in beroep te gaan.
De Afdeling is van oordeel dat hieruit volgt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die [appellant] betreffen.
Hoewel het gaat om een termijnoverschrijding van ongeveer zeven weken, weegt de Afdeling ook mee dat geen belangen van derden zijn betrokken en het belang van het college bestaat uit een (voor het college) gering financieel belang. De Afdeling oordeelt daarom dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding niet aan [appellant] kan worden toegerekend.
Het beroep
5.       [appellant] betoogt dat ook de termijnoverschrijding in bezwaar verschoonbaar is omdat hij vanwege zijn medische conditie niet in staat was om op tijd beroep in te stellen.
5.1.    Vast staat dat de termijn voor het maken van bezwaar liep tot en met 24 november 2023 en dat het bezwaarschrift van 6 januari 2024 dus buiten de in artikel 6:7 van de Awb voorgeschreven termijn van zes weken is ingediend.
De Afdeling overweegt dat de bijzondere omstandigheden voor de termijnoverschrijding in bezwaar gelijk zijn aan de bijzondere omstandigheden voor de termijnoverschrijding in beroep. Daarnaast zijn de termijnoverschrijdingen in omvang vergelijkbaar en is sprake van dezelfde partijverhoudingen. Onder verwijzing naar wat hiervoor, onder 4.1, is overwogen, oordeelt de Afdeling daarom dat sprake was van bijzondere omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding in bezwaar niet aan [appellant] kan worden toegerekend. Het college heeft het bezwaar van [appellant] tegen de besluiten van 13 oktober 2023 daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog slaagt.
Conclusie
6.       Het beroep is gegrond. Het besluit van 29 januari 2024 moet worden vernietigd. De Afdeling draagt het college op inhoudelijk op het bezwaar van [appellant] te beslissen. De Afdeling zal daarvoor een termijn stellen. De Afdeling wijst daarbij nog op het verzoek van [appellant] om niet per post, maar per e-mail te communiceren.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep gegrond;
II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel van 29 januari 2024, documentnummer D2024-01-055030;
III.      draagt het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel op om binnen twaalf weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat daarin is overwogen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en dit aan [appellant] toe te zenden.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van den Brink, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van den Brink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025
1069
BIJLAGE - Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
[…]
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.