ECLI:NL:RVS:2025:2079

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
202405041/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om herziening Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer na sepot van strafzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 28 juni 2024 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) had op 4 april 2022 besloten dat [appellant] een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) moest volgen, omdat hij 110 kilometer per uur reed op een weg waar maximaal 50 kilometer per uur is toegestaan. Na het succesvol afronden van de cursus in februari 2023, verzocht [appellant] op 28 augustus 2023 om herziening van het besluit, omdat de strafzaak over de snelheidsovertreding op 31 mei 2023 was geseponeerd door het Openbaar Ministerie wegens onvoldoende bewijs. Het CBR wees dit verzoek af, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht had gesteld dat [appellant] bezwaar had moeten maken tegen het besluit van 4 april 2022, en dat dit besluit inmiddels onherroepelijk was geworden. De rechtbank vond dat de nieuwe informatie van het OM over de ontbrekende meetafstand geen nieuw feit of veranderde omstandigheid vormde voor herziening. De rechtbank concludeerde dat de snelheidsovertreding zo significant was dat het ontbreken van de meetafstand niet relevant was voor de beoordeling van de EMG.

In hoger beroep herhaalde [appellant] zijn eerdere argumenten, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat [appellant] geen nieuwe redenen had aangevoerd die de eerdere beoordeling konden weerleggen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het CBR werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202405041/1/A2.
Datum uitspraak: 7 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 juni 2024 in zaak nr. 24/786 in het geding tussen:
[appellant]
en
het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR)
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2023 heeft het CBR het verzoek van [appellant] om herziening van het besluit tot oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (hierna: EMG) afgewezen.
Bij besluit van 28 december 2023 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 27 januari 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.W. Teuwen, advocaat in Den Haag, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kwant, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het CBR heeft op 4 april 2022, besloten dat [appellant] een cursus over verantwoord rijgedrag, een EMG, moet volgen. De reden hiervoor is dat geconstateerd is dat hij 110 kilometer per uur reed op een weg waar niet harder dan 50 kilometer per uur mag worden gereden. [appellant] heeft deze cursus in februari 2023 met goed gevolg afgerond. [appellant] heeft op 28 augustus 2023 verzocht om herziening van dit besluit omdat de strafzaak over de snelheidsovertreding op 31 mei 2023 geseponeerd is door het Openbaar Ministerie wegens te weinig bewijs. Per e-mail van 14 december 2023 heeft het OM toegelicht dat de strafbeschikking geseponeerd is omdat de meetafstand bij de snelheidsmeting ontbreekt. Volgens [appellant] zijn dit nieuwe feiten en veranderde omstandigheden die maken dat het besluit van 4 april 2022 moet worden herzien. Het CBR heeft dit verzoek om herziening afgewezen
Uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het CBR terecht gesteld dat het op de weg van [appellant] lag om tegen het besluit van 4 april 2022 bezwaar te maken en is dit besluit inmiddels onherroepelijk is geworden. Als [appellant] bezwaar had gemaakt, dan had hij de stukken bij de officier van justitie kunnen opvragen en kunnen zien dat de meetafstand ontbrak in het oorspronkelijk proces-verbaal. Dat hij dit niet heeft gedaan komt voor zijn rekening. Het CBR heeft volgens de rechtbank terecht heeft aangenomen dat het aanvullend proces-verbaal en sepot geen nieuw feit of veranderde omstandigheid is in het kader van een verzoek om herziening. In dit kader neemt de rechtbank in overweging dat in de sepotbeslissing staat dat de zaak is geseponeerd omdat de meetafstand ontbreekt in het dossier. Dit bericht bevat dus geen nieuwe feiten en veranderde omstandigheden die iets zeggen over de verdenking van het strafbare feit. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de snelheidsovertreding dermate groot was dat het ontbreken van de meetafstand daaraan niet afdoet. Volgens de rechtbank zijn ook geen feiten en omstandigheden gebleken die met zich meebrengen dat het evident onredelijk is dat het CBR weigert terug te komen van de eerder opgelegde EMG.
Oordeel over het hoger beroep
3.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de uitspraak van de rechtbank onjuist of onvolledig is. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5.3, 5.4 en 5.5 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daar nog aan toe dat [appellant] eerder, namelijk in bezwaar, had kunnen aanvoeren dat hij niet te hard gereden heeft en dat hij zich daarom niet kan voorstellen dat er bewijs is van de geconstateerde snelheidsovertreding.
Conclusie
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
5.       Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025
284-972