202403526/1/A2.
Datum uitspraak: 7 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellante sub 1], wonend in Rozendaal,
2. het college van burgemeester en wethouders van Rozendaal,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 mei 2024 in zaak nr. 23/647 in het geding tussen:
[appellante sub 1]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2022 heeft het college aan [appellante sub 1] een tegemoetkoming in planschade van € 2.000,00 toegekend.
Bij besluit van 15 december 2022 heeft het college het door [appellante sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 mei 2024 heeft de rechtbank het door [appellante sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van [appellante sub 1] te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft zowel [appellante sub 1] als het college hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend.
[appellante sub 1] heeft ook nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 13 maart 2025, waar [appellante sub 1], vergezeld door [persoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.H.M.M. Berendsen, vergezeld door mr. T.A.P. Langhout RT (hierna: Langhout), zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante sub 1] is sinds 2 oktober 1996 eigenaar van de woning aan de [locatie] in Rozendaal (hierna: de woning).
Aanvraag om tegemoetkoming in planschade
2. Op 21 december 2021 heeft [appellante sub 1] het college verzocht om tegemoetkoming in planschade die zij, in de vorm van waardevermindering van de woning, heeft geleden door de inwerkingtreding op 24 april 2017 (hierna: de peildatum) van het op 31 januari 2017 vastgestelde bestemmingsplan Dorpsschool Rozendaal (hierna: het nieuwe bestemmingsplan). Volgens [appellante sub 1] is het op grond van het nieuwe bestemmingsplan toegestaan om in een gebied in de nabijheid van de woning (hierna: het plangebied) een schoolcomplex te realiseren en verdwijnt hierdoor de landelijke sfeer van de stille groene omgeving.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
3. Op 1 januari 2024 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. In artikel 4.19 van de Invoeringswet Omgevingswet heeft de wetgever regels van overgangsrecht gegeven voor een verzoek om vergoeding van schade die is geleden door de inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, b, e of f, van de Wro. In het derde lid is bepaald dat het oude recht van toepassing blijft op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
De door [appellante sub 1] aangewezen oorzaak van de gestelde schade is een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro. Dat betekent dat in dit geval de Wro, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Advisering en besluitvorming
4. Het college heeft Langhout ingeschakeld om te adviseren over de aanvraag om tegemoetkoming in planschade.
5. In een advies van 4 april 2022 heeft Langhout geconstateerd dat het plangebied op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan Kom 2008 (hierna: het oude bestemmingsplan) de bestemmingen ‘Agrarisch gebied met landschappelijke waarden’, ‘Groen’ en ‘Verblijfsgebied’ had. Op de plankaart was voor het plangebied geen agrarisch bouwvlak aangegeven. De oprichting van onder meer bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen was daarom niet mogelijk. Binnen het plangebied mochten alleen bij extensieve openluchtrecreatie en bij groenvoorzieningen behorende bouwwerken worden gebouwd, zoals bankjes, informatiepanelen en wegbewijzering met een maximale hoogte van 5 meter. Op grond van het nieuwe bestemmingsplan gelden de bestemmingen ‘Maatschappelijk’, ‘Groen’ en ’Verkeer’ in het plangebied. Het bouwvlak met de bestemming ‘Maatschappelijk’ is 1.350 m² groot. Dit bouwvlak mag geheel worden bebouwd. Binnen dit bouwvlak zijn gebouwen mogelijk met een maximale goot- en bouwhoogte van 8,50 meter. Buiten het bouwvlak zijn onder meer fietsenstallingen toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 meter.
Volgens Langhout zijn de bebouwingsmogelijkheden van het plangebied toegenomen, voor zover het de bestemming ‘Maatschappelijk’ heeft gekregen. Voor zover het plangebied de bestemming ‘Groen’ heeft gekregen, zijn de bebouwingsmogelijkheden afgenomen. Wat betreft de bebouwingsmogelijkheden is per saldo een middelzwaar planologisch nadeel opgetreden.
Wat betreft de gebruiksmogelijkheden van het plangebied heeft Langhout onder meer het volgende opgemerkt. Uitgaande van een maximale invulling van de bestemming ‘Maatschappelijk’ kan een groot schoolgebouw met als bijbehorende functies gymnastieklokalen en kinderopvang worden gerealiseerd. Dergelijke functies hebben een verkeersaantrekkende werking met daaraan inherente parkeeroverlast en brengen geluidsoverlast met zich mee. Verder zijn op het deel van het plangebied met de bestemming ‘Groen’, ter hoogte van de woning, ontsluitingen mogelijk geworden. Uitgaande van een maximale invulling heeft ook de bestemming ‘Groen’ geleid tot een verzwaring van het gebruiksregime. Langhout heeft in het advies vervolgens de schadefactoren privacy, geluid- geur- en stofoverlast, verkeersaantrekkende werking/parkeeroverlast en situeringswaarde nader uitgewerkt. Langhout heeft ook wat betreft de gebruiksmogelijkheden geconcludeerd dat voor [appellante sub 1] per saldo een middelzwaar planologisch nadeel is opgetreden.
De planologische verandering heeft volgens Langhout tot gevolg gehad dat de waarde van de woning op de peildatum is gedaald van € 575.000,00 naar € 550.000,00. In verband met het normale maatschappelijke risico heeft Langhout uiteengezet dat bij het toekennen van een tegemoetkoming in deze schade aanleiding bestaat voor het toepassen van een drempel van 4 procent van de oude waarde van de woning.
6. Het college heeft het advies van Langhout aan de besluitvorming ten grondslag gelegd.
Uitspraak van de rechtbank
7. De rechtbank heeft onder meer de volgende overwegingen aan haar uitspraak ten grondslag gelegd.
Planologische vergelijking
7.1. Bij de vergelijking van de planologische regimes in het kader van de beoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in planschade gaat het om een vergelijking van de planvoorschriften. Volgens vaste rechtspraak zijn de verbeelding en de planvoorschriften bindend voor het antwoord op de vraag wat op een bepaalde locatie planologisch mogelijk is. De toelichting, die juridisch niet bindend is, wordt niet bij een vergelijking van de planvoorschriften betrokken. Dat in dit geval in de toelichting uitgebreid is ingegaan op de cultuurhistorische landschapswaarden van kasteeldorp Rozendaal, die kennelijk voor [appellante sub 1] belangrijk zijn, maakt dit niet anders.
7.2. Het college heeft de waardering van de toepasselijke schadefactoren onvoldoende gemotiveerd.
Indien een partij een rapport van een andere deskundige heeft overlegd, of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, brengt de vergewisplicht uit de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) met zich dat het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies mag afgaan.
Langhout heeft tijdens de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie een reactie gegeven op de door [appellante sub 1] naar voren gebrachte gronden met betrekking tot de gebruiksmogelijkheden en de bebouwingsmogelijkheden. Deze reactie is onvoldoende. Zo heeft [appellante sub 1] aangevoerd dat de planologische verandering heeft geleid tot een aanzienlijke intensivering van de verkeerssituatie, met name op spitsmomenten. Langhout heeft hierop niet inhoudelijk gereageerd, maar enkel aangegeven dat de verkeerintensiteit niet afwijkt van wat op grond van het oude bestemmingsplan mogelijk was, terwijl op grond van het nieuwe bestemmingsplan in de directe omgeving van de woning van [appellante sub 1] een parkeerplaats met 45 parkeerplekken is gerealiseerd om te voorzien in de parkeerbehoefte van de school. Wat betreft de privacy heeft [appellante sub 1] aangevoerd dat in het advies ten onrechte alleen is verwezen naar de openbare weg tussen de woning en het plangebied. In het advies is volgens [appellante sub 1] ten onrechte niet vermeld dat er twee planologisch verankerde ontsluitingen zijn bijgekomen, waarvan er één op 12 meter afstand van de woning is gesitueerd. In reactie hierop is slechts gesteld dat de aantasting van de privacy iets is toegenomen. Deze reactie is naar het oordeel van de rechtbank te beperkt.
Taxatie
7.3. De rechtbank kan een taxatie slechts terughoudend toetsen. Daarbij is van belang dat de waardering van onroerende zaken niet slechts door het toepassen van een taxatiemethode plaatsvindt, maar dat daarbij ook de kennis, ervaring en intuïtie van de desbetreffende deskundige een rol kunnen spelen.
[appellante sub 1] heeft geen nieuwe taxatie ingebracht. Langhout heeft, op basis van de planvergelijking, de waarde van de woning vóór en na de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan bepaald aan de hand van referentieobjecten. Het is bij een taxatie niet ongebruikelijk dat een dergelijke methode wordt gebruikt.
Omvang van het normale maatschappelijke risico
7.4. Op 26 februari 2013 heeft de gemeenteraad de locatie Bremlaan voorlopig als voorkeurslocatie aangewezen. Om te komen tot een definitieve aanwijzing van deze locatie voor de nieuw te bouwen school moesten nog enkele onderzoeken plaatsvinden. Op 18 februari 2014 is de locatie vervolgens definitief als voorkeurslocatie aangewezen. Vanaf die datum is er dus een ruimtelijk beleid. Naar het oordeel van de rechtbank is die datum het startpunt van de periode van een gedurende een reeks van jaren gevoerd ruimtelijk beleid. Daaraan voorafgaand was het nog onzeker dat de school op de locatie Bremlaan zou kunnen komen, omdat dit afhankelijk was van de uitkomsten van onderzoeken, zoals naar het verkeer.
De periode tussen 18 februari 2014 en 13 september 2016 - ongeveer 2,5 jaar - is te kort om te kunnen spreken van een gedurende een reeks van jaren gevoerd ruimtelijk beleid. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd hoe het de drempel voor het normale maatschappelijke risico heeft vastgesteld. Van een gedurende een reeks van jaren gevoerd ruimtelijk beleid is immers geen sprake. Het college heeft dit niet in de vaststelling van het percentage van de drempel verdisconteerd.
De bestuursrechter kan in het geval van een motiveringsgebrek met betrekking tot de omvang van het normale maatschappelijke risico in het kader van de definitieve beslechting van het geschil die omvang zelf vaststellen. De rechtbank ziet aanleiding om dat in deze zaak te doen en acht een drempel van 3 procent van de waarde van de onroerende zaak in dit geval passend.
Hoger beroepen en beoordeling daarvan
8. [appellante sub 1] en het college zijn het niet eens met de aangevallen uitspraak. De Afdeling zal de hogerberoepsgronden van beide partijen hierna per onderwerp behandelen.
Schijn van partijdigheid
9. [appellante sub 1] betoogt dat de schijn is gewekt dat Langhout niet onpartijdig is, omdat Langhout het college in een andere zaak heeft bijgestaan.
9.1. Indien een bestuursorgaan zich ter onderbouwing van een besluit op een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade beroept op een advies van een onafhankelijke deskundige, ligt het op de weg van dit bestuursorgaan zich te vergewissen van de onpartijdigheid van de geraadpleegde deskundige. Een aanvrager mag er in beginsel op vertrouwen dat een bestuursorgaan hieraan voldoet. Hierbij is van belang dat een bestuursorgaan beter in staat is dan een aanvrager om na te gaan of de (beoogde) adviseur en/of zijn kantoorgenoten het bestuursorgaan, de rechtspersoon waarvan het bestuursorgaan deel uit maakt en/of een ander bestuursorgaan dat deel uitmaakt van dezelfde rechtspersoon in het nabije verleden hebben geadviseerd en/of bijgestaan in juridische procedures. Wanneer de schijn is gewekt dat de door het bestuursorgaan benoemde planschadeadviseur niet onpartijdig is, mag het bestuursorgaan het advies van deze adviseur niet aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen.
9.2. De schijn van partijdigheid kan worden gewekt door een deskundige die in het ene geval door een bestuursorgaan wordt ingeschakeld om een onafhankelijk advies uit te brengen, terwijl deze deskundige of anderen die van hetzelfde samenwerkingsverband deel uitmaken, gelijktijdig of betrekkelijk kort voorafgaande aan de verlening van de opdracht tot advisering als deskundige, in een of meer andere gevallen hetzelfde bestuursorgaan, de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort of andere organen die deel uitmaken van dezelfde rechtspersoon, als advocaat of gemachtigde heeft, respectievelijk hebben bijgestaan of geadviseerd (zie de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1970). 9.3. De Afdeling overweegt dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat de schijn van partijdigheid van Langhout is gewekt. Langhout heeft het college in andere gevallen niet vertegenwoordigd of bijgestaan. Langhout heeft in de door [appellante sub 1] genoemde zaak enkel een onafhankelijk advies aan het college uitgebracht.
Het betoog slaagt niet.
Planologische vergelijking
10. [appellante sub 1] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat Langhout bij de maximale invulling van het nieuwe planologische regime alleen rekening heeft gehouden met de bouw van een school, terwijl de bestemming ‘Maatschappelijk’ ook gebouwen ten behoeve van andere functies toestaat. Deze bestemming omvat een scala van gebruiksmogelijkheden, van verslaafdenzorg of bejaardencentrum tot stadskantoor.
10.1. Het betoog van [appellante sub 1] vindt geen steun in de planregels. Op grond van artikel 4.1, aanhef en onder a, van de planregels van het nieuwe bestemmingsplan zijn de voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen in de vorm van een school met bijbehorende gymvoorzieningen, een peuterspeelzaal en een kinderopvang. Langhout is er op pagina 19 van zijn advies terecht van uitgegaan dat de voor [appellante sub 1] meest ongunstige invulling van de bestemming ‘Maatschappelijk’ ter plaatse een groot schoolgebouw is met als bijbehorende functies gymnastieklokalen en kinderopvang.
Het betoog slaagt niet.
Weging van de schadefactoren
11. [appellante sub 1] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de schadefactoren te licht zijn beoordeeld. Zo heeft Langhout bijvoorbeeld niet onderkend dat de planologische ontwikkeling tot meer schaduwwerking en een verminderde zonlichttoetreding heeft geleid. [appellante sub 1] heeft in hoger beroep een rapport van S. Berns, werkzaam bij Heideweg Taxatie & Advies, overgelegd.
Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de weging van de schadefactoren onvoldoende is gemotiveerd. Dat Berns tot een andere weging van de schadefactoren is gekomen, leidt, volgens vaste rechtspraak, niet tot het oordeel dat het college niet van het advies van Langhout mag uitgaan.
11.1. Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur een reactie op wat over het advies is aangevoerd.
11.2. In zijn advies van 4 april 2022 is Langhout onder meer ingegaan op de schadefactoren privacy en intensivering van de verkeerssituatie. Langhout heeft uiteengezet dat, als gevolg van de planologische wijziging, de aantasting van de privacy enigszins is toegenomen door de intensivering van het gebruik. Onder het oude planologische regime was aantasting van de privacy ook al mogelijk. De woning is met de voorzijde naar het plangebied gericht en tussen de woning en het plangebied bevindt zich een openbare weg die aan de oostzijde doodloopt voor autoverkeer. De aansluitende bestemming ‘Groen’ kende de mogelijkheid van paden. Langhout heeft over de toegenomen verkeersintensiteit opgemerkt dat, gelet op de situering van de woning ten opzichte van de nieuwe verkeersontsluitingen door het nieuwe plangebied, als gevolg van de planologische wijziging een wezenlijke verslechtering is opgetreden. De planologisch mogelijke ontsluitingen binnen de bestemming ‘Groen’ liggen op relatief korte afstand van de woning. Langhout heeft gewezen op de daarmee gepaard gaande geluidsoverlast, bijvoorbeeld door (rijdende) auto’s en lichtoverlast. Langhout heeft deze schadefactor als zwaar gekwalificeerd.
11.3. Wanneer het betoog ziet op een aspect van de inhoud van het taxatierapport dat gebaseerd is op specifieke deskundigheid van een taxateur, kan de juistheid van dat (aspect van het) taxatierapport in beginsel slechts met recht worden bestreden met een onderbouwd tegenrapport van een onafhankelijke taxateur, waaruit blijkt dat het taxatierapport onjuist is.
Ter onderbouwing van een betoog dat een taxatierapport onjuist is, is het niet voldoende dat het tegenrapport uitsluitend een andere zelfstandige taxatie stelt tegenover de taxatie die is vervat in het aan het besluit van het bestuursorgaan ten grondslag gelegde taxatierapport. Uit een in een tegenrapport vervatte zelfstandige taxatie blijkt nog niet waarom de in het taxatierapport vervatte taxatie onjuist is. Wanneer de taxateur die het taxatierapport heeft opgesteld en de taxateur die het tegenrapport heeft opgesteld verschillende uitgangspunten hanteren en daarom tot verschillende conclusies over de waarde van het te taxeren object zijn gekomen, is de vraag niet of de in het taxatierapport gehanteerde uitgangspunten verdedigbaar zijn, maar of in het tegenrapport aannemelijk is gemaakt dat de in het taxatierapport gehanteerde uitgangspunten dat niet zijn. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3940. Het rapport van Berns bevat een zelfstandige taxatie. Berns heeft in zijn rapport geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies van Langhout, de begrijpelijkheid van de in dat advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren gebracht. Dat Berns en Langhout de schadefactoren op een andere wijze hebben gekwalificeerd, betekent niet dat [appellante sub 1] aannemelijk heeft gemaakt dat de planvergelijking van Langhout onzorgvuldig of onvolledig is geweest, dan wel dat Langhout de ernst van de planologische verslechtering heeft onderschat. In het tegenrapport is niet aannemelijk gemaakt dat de in het taxatierapport gehanteerde uitgangspunten niet verdedigbaar zijn.
Het betoog van het college slaagt. Het betoog van [appellante sub 1] slaagt niet.
Omvang van het normale maatschappelijke risico
12. [appellante sub 1] en het college kunnen zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank dat de in het kader van het normale maatschappelijke risico gehanteerde drempel gelijk is aan 3 procent van de waarde van de woning op de peildatum onder het oude planologische regime.
Volgens [appellante sub 1] heeft de rechtbank miskend dat de ontwikkeling in het plangebied slechts gedeeltelijk in de ruimtelijke structuur van de omgeving paste en in het geheel niet in het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid, zodat, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2402), de drempel niet hoger mag zijn dan 2 procent. Volgens het college heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de ontwikkeling in het plangebied niet paste in het gedurende een reeks van jaren gevoerde beleid.
12.1. In de uitspraak van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2402, heeft de Afdeling voor het bepalen van de hoogte van het normale maatschappelijke risico, voor zover hier van belang, de volgende handvatten gegeven. Indien de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past, mag het bestuursorgaan een drempel van 5 procent van de waarde van de onroerende zaak toepassen. Indien aan één van beide indicatoren maar voor een deel wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van 4 procent in beginsel aangewezen. Indien aan één van beide indicatoren in zijn geheel niet wordt voldaan of indien aan beide indicatoren deels wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van 3 procent in beginsel aangewezen. Indien maar aan één van beide indicatoren voor een deel wordt voldaan, of als aan beide indicatoren in het geheel niet wordt voldaan, is in beginsel het toepassen van het minimumforfait van 2 procent, zoals bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wro, aangewezen. 12.2. Niet in geschil is dat de planologische ontwikkeling gedeeltelijk paste in de ruimtelijke structuur van de omgeving.
12.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de ontwikkeling in het plangebied pas vanaf 18 februari 2014 - de datum waarop het plangebied definitief als voorkeurslocatie voor het realiseren van de nieuwe school is aangewezen - paste in het ruimtelijke beleid. Dat was al het geval vanaf 26 februari 2013. Op deze dag heeft de gemeenteraad het plangebied voorlopig als voorkeurslocatie voor het realiseren van de nieuwe school aangewezen. Dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, daarna nog enkele onderzoeken moesten plaatsvinden om tot een definitieve aanwijzing van deze locatie te komen, doet niet af aan het bestaan van een gemeentelijk voornemen om de nieuwe school in het plangebied te realiseren. Op 31 januari 2017 is het nieuwe bestemmingsplan vastgesteld. Op dat moment paste de ontwikkeling in een gedurende een reeks van jaren gevoerd beleid.
12.4. Uit de onder 12.1 vermelde uitspraak van 3 november 2021 volgt dat als aan één van beide indicatoren in het geheel is voldaan en aan één van beide indicatoren voor een deel, het hanteren van een drempel van 4 procent in beginsel is aangewezen. Dit betekent dat het college terecht een drempel van 4 procent heeft toegepast. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
12.5. Het betoog van het college slaagt. Het betoog van [appellante sub 1] slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
13. [appellante sub 1] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat, zoals zij op de zitting van de rechtbank met zoveel woorden heeft aangevoerd, het college haar een hogere tegemoetkoming in planschade had moeten toekennen, gelet op de besluitvorming naar aanleiding van een aanvraag om tegemoetkoming in planschade van de eigenaar van de woning aan de Bremlaan 1 (hierna: de andere woning). Het college heeft een waardevermindering van de andere woning van 9 procent vastgesteld. Bij [appellante sub 1] is het college op een waardevermindering van 4 procent uitgekomen. Dit verschil is onbegrijpelijk en onevenredig. Anders dan de eigenaar van de andere woning, kijkt [appellante sub 1] vanuit de woonkamer bovendien uit op het plangebied.
13.1. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellante sub 1] zo dat zij een beroep op het gelijkheidsbeginsel doet. De rechtbank is terecht niet tot het oordeel gekomen dat het college in strijd met dat beginsel heeft gehandeld. Langhout heeft in een nader advies van 18 juli 2024 inzichtelijk gemaakt dat de situatie van [appellante sub 1] niet vergelijkbaar is met de situatie van de eigenaar van de andere woning. De andere woning grenst met de achterzijde direct aan het plangebied. Daardoor treedt bij die woning een ingrijpende aantasting op van het woongenot dat aan de achtertuin wordt ontleend, zoals aantasting van de privacy. Bij [appellante sub 1] is dit slechts in beperkte mate het geval. De tussenliggende bestemming van de Bremlaan en de bestemming voor wonen van de gronden aan de overzijde van de weg werken daarnaast enigszins als een planologische buffer voor [appellante sub 1]. Dat geldt niet voor de andere woning.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
14. Het hoger beroep van [appellante sub 1] is ongegrond. Het hoger beroep van het college is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellante sub 1] tegen het besluit van 15 december 2022 ingestelde beroep ongegrond verklaren, omdat uit de beoordeling van het hoger beroep van het college volgt dat de door [appellante sub 1] in beroep aangevoerde gronden niet tot vernietiging van dat besluit leiden.
15. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellante sub 1] ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Rozendaal gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 mei 2024 in zaak nr. 23/647;
IV. verklaart het door [appellante sub 1] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. M.M. Kaajan, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025
452-1033