ECLI:NL:RVS:2025:2081

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
202403323/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.H. van den Biggelaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verkeersbesluit voor oplaadpunten elektrische voertuigen in Hendrik-Ido-Ambacht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht, waarbij twee parkeervakken zijn aangewezen voor het opladen van elektrische voertuigen. Het college heeft op 20 februari 2023 besloten om één parkeervak aan te wijzen voor het opladen van elektrische voertuigen en een tweede parkeervak voor toekomstige inrichting. CityCharging, een Charge Point Operator, heeft het college verzocht om dit besluit te nemen. Het college heeft de behoefte aan de oplaadpaal aangetoond en de locatie vastgesteld in overeenstemming met de beleidsregels. De rechtbank heeft eerder het besluit van 26 juni 2023 vernietigd, omdat het college onvoldoende aandacht heeft besteed aan de bezwaren van de appellant met betrekking tot het openbaar groen en de parkeerdruk. In hoger beroep heeft de Afdeling de zaak behandeld en de argumenten van de appellant beoordeeld. De Afdeling concludeert dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de laadvoorziening zichtbaar en vindbaar is en dat de belangen van de appellant niet onevenredig worden geschaad. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van de vernietigde delen van het besluit in stand gelaten, en de Afdeling bevestigt deze uitspraak. Tevens is er een kennelijke verschrijving geconstateerd in het griffierecht dat aan de appellant moet worden terugbetaald.

Uitspraak

202403323/1/A2.
Datum uitspraak: 7 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Hendrik-Ido-Ambacht,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2023 heeft het college één parkeervak in de Aelbert Cuyplaan in Hendrik-Ido-Ambacht aangewezen voor het opladen van elektrische voertuigen en een daarnaast gelegen tweede parkeervak aangewezen dat in de toekomst mogelijk kan worden ingericht als parkeervak voor het opladen van elektrische voertuigen.
Bij besluit van 26 juni 2023 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 mei 2024 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 26 juni 2023 vernietigd, voor zover daarin een beslissing over de gevolgen voor het openbaar groen ontbreekt en voor wat betreft de belangenafweging in het kader van de parkeerdruk, en bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde delen van dat besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 12 maart 2025, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. O. Baya en M.S. Koeiman, vergezeld door E. Euser en R. Kuiten, beleidsmedewerkers verkeer, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       CityCharging - een zogenaamde Charge Point Operator - heeft het college verzocht om een verkeersbesluit te nemen, inhoudende dat twee parkeervakken worden aangewezen voor het opladen van elektrische voertuigen nabij Aelbert Cuyplaan 90 in Hendrik-Ido-Ambacht, zodat zij een oplaadpaal met twee oplaadpunten kan plaatsen.
2.       Op verzoek van het college heeft de politie-eenheid Rotterdam namens de korpschef een advies over het voorgenomen besluit gegeven. De politie is in dit advies akkoord gegaan met het voorgenomen verkeersbesluit.
Besluitvorming
3.       Met het besluit van 20 februari 2023 heeft het college één parkeervak nabij Aelbert Cuyplaan 90 in Hendrik-Ido-Ambacht aangewezen als parkeergelegenheid voor het opladen van elektrische voertuigen en een daarnaast gelegen tweede parkeervak aangewezen dat in de toekomst mogelijk daarvoor kan worden ingericht. Door middel van plaatsing van een bord met het onderbord ‘opladen elektrische voertuigen’ wordt uitsluitend dit gebruik van de parkeerplaats toegestaan. [appellant] woont op het adres [locatie] en is het niet eens met het genomen verkeersbesluit.
4.       Bij besluit van 26 juni 2023 heeft het college het verkeersbesluit gehandhaafd. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de beoogde gebruikers niet beschikken over parkeergelegenheid op eigen terrein en dat er behoefte is aan een nieuwe laadvoorziening. De dichtstbijzijnde oplaadpunten - de oplaadpunten ter hoogte van de Aelbert Cuyplaan 71, ter hoogte van Ary Schefferlaan 14 en ter hoogte van Avelingen 135 - hebben namelijk een maandelijks gebruik van meer dan 500 kWh per oplaadpaal. De gekozen locatie is volgens het college vastgesteld in overeenstemming met artikel 5 van de Beleidsregels oplaadinfrastructuur elektrische voertuigen gemeente Hendrik-Ido-Ambacht (hierna: de beleidsregels). De locatie is namelijk in de nabijheid van de woningen of bedrijven van de potentiële gebruikers en is goed zichtbaar en vindbaar. Wat betreft de parkeerdruk heeft het college zich op het standpunt gesteld dat dat op zichzelf geen reden vormt om af te zien van het plaatsen van een oplaadpaal. Het college heeft bovendien rekening gehouden met de bestaande parkeerdruk door op dit moment één parkeervak aan te wijzen en feitelijk voor elektrisch parkeren beschikbaar te stellen, terwijl de oplaadpaal over twee oplaadpunten beschikt. Ook heeft het college het exclusief parkeren voor elektrische voertuigen slechts toegestaan zolang ze worden opgeladen. Het oplaadpunt is daardoor voor meerdere gebruikers beschikbaar.
Uitspraak van de rechtbank
5.       De rechtbank heeft overwogen dat het college in overeenstemming met de beleidsregels de behoefte aan de oplaadpaal heeft aangetoond en de locatie van het parkeervak heeft vastgesteld. Ook heeft het college de betrokken belangen voldoende afgewogen. De rechtbank heeft verder overwogen dat het college geen aandacht heeft besteed aan de bezwaren van [appellant] wat betreft het openbaar groen, als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder l, van de beleidsregels. Ook heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom het ondanks de hoge parkeerdruk ervoor kiest om een nieuwe laadvoorziening te realiseren in de Albert Cuypstraat. Volgens de rechtbank is het ook niet duidelijk in hoeverre het college alternatieve locaties heeft onderzocht. Het besluit van 26 juni 2023 heeft om deze redenen een motiveringsgebrek. De rechtbank heeft daarom het besluit op deze punten vernietigd. Het college heeft op de zitting bij de rechtbank toegelicht dat de laadvoorziening in het gras komt te staan en dus geen belemmering vormt voor het openbaar groen. Ook heeft het college toegelicht dat de cijfers van de parkeerdrukmeting laten zien dat die druk ook op de alternatieve locaties hoog is. Omdat het college hiermee de motivering op deze onderdelen ter zitting voldoende heeft aangevuld, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van de vernietigde delen van het besluit in stand gelaten.
Toetsingskader
6.       Het college heeft beoordelingsruimte bij de beantwoording van de vraag wat nodig is ter bescherming van de verkeersbelangen genoemd in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw). Het college dient dit naar behoren te motiveren. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het college van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of het college redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen. Nadat het college heeft vastgesteld wat naar zijn oordeel nodig is gelet op de betrokken verkeersbelangen, moet het de uitkomst van die beoordeling afwegen tegen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit. Bij die afweging heeft het bestuursorgaan beleidsruimte. De bestuursrechter gaat niet na of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de (uitkomst van de) belangenafweging die ten grondslag ligt aan het besluit onevenredig is in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen (artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)). Zie hiervoor ook de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:599, onder 6.
Hoger beroep en de beoordeling
- Behoefte aan een oplaadpaal en parkeerdruk
7.       De betogen van [appellant] ten aanzien van deze aspecten zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is hier gemotiveerd op ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 2.5 en 2.6 en onder 2.19 tot en met 2.22 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan toe dat het college tijdens de zitting bij de Afdeling heeft toegelicht dat een nieuw verkeersbesluit moet worden genomen voordat het tweede aangewezen parkeervak exclusief kan worden gebruikt voor het opladen van elektrische voortuigen. De eventuele behoefte daaraan wordt mede bepaald door het gebruik van het bij besluit van 20 februari 2023 aangewezen parkeervak voor het opladen van elektrische voertuigen. Verder voegt de Afdeling nog toe dat [appellant] tevergeefs betoogt dat het college ten onrechte is uitgegaan van drie aanvragers, terwijl dit er slechts twee zijn. In ieder geval één van deze aanvragers voldoet namelijk aan de gestelde voorwaarden in de beleidsregels, zoals het college in de schriftelijke uiteenzetting ook heeft gesteld. Er wordt daarom niet in strijd met artikel 4 van de beleidsregels een laadvoorziening aangewezen, terwijl de potentiële gebruikers de mogelijkheid hebben om hun elektrische voortuigen op eigen terrein te parkeren en op te laden.
- Locatie
8.       [appellant] voert verder aan dat de rechtbank voorbij is gegaan aan zijn betoog dat de laadvoorziening onvoldoende zichtbaar is, waardoor niet wordt voldaan aan artikel 5, aanhef en onder f, van de beleidsregels.
8.1.    Anders dan [appellant] aanvoert, is de rechtbank in de onder 2.10 opgenomen overweging gemotiveerd ingegaan op het betoog dat de laadvoorziening onvoldoende zichtbaar zou zijn. De Afdeling volgt de rechtbank in het oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de laadvoorziening voldoende vindbaar én zichtbaar is.
- Openbaar groen
9.       [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte het college heeft gevolgd in zijn standpunt dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van het openbaar groen. Het openbaar groen ziet namelijk op het gehele aanzicht en de eventuele ontsiering hiervan. Daarvan is in dit geval sprake, aldus [appellant].
9.1.    De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat geen sprake is van belemmeringen van het openbaar groen als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder l, van de beleidsregels. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de gevolgen van het plaatsen van een oplaadpaal in het gras als zodanig geen afbreuk doet aan het openbaar groen, omdat de gevolgen daarvan te klein zijn.
- Belangenafweging
10.     [appellant] betoogt in hoger beroep dat het college de betrokken belangen onvoldoende heeft afgewogen. Hij voert aan dat dat bij de belangenafweging ook betrokken moet worden dat omwonenden geluidsoverlast ervaren door het opladen van elektrische voertuigen en dat er een toename is in het risico op brand. Volgens [appellant] had het college om deze redenen het verkeersbesluit niet mogen nemen.
10.1.  In wat [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het verkeersbesluit niet in stand kan blijven. [appellant] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij door het verkeersbesluit onevenredig in zijn belangen wordt getroffen. De enkele stelling dat hij en andere omwonenden geluidsoverlast ervaren is daarvoor onvoldoende. Het college heeft bovendien zorgvuldig gehandeld door in het kader van de veiligheid advies van de korpschef te vragen. Het college heeft ook terecht opgemerkt dat door het plaatsen van de oplaadpaal een onveilig gebruik van laadkabels juist wordt ontmoedigd.
- Griffierecht in beroep
11.     Tot slot betoogt [appellant] dat de rechtbank het college ten onrechte heeft opgedragen om het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 50,00 te vergoeden. Het door hem betaalde griffierecht bedroeg namelijk € 184,00.
11.1.  [appellant] heeft er terecht op gewezen dat het voor hem geldende tarief voor griffierecht € 184,00 bedroeg en dat hij dat ook heeft betaald. Er is sprake van een kennelijke verschrijving door de rechtbank. Het college is gehouden het door [appellant] betaalde griffierecht van € 184,00 te vergoeden en niet slechts het in het dictum van de uitspraak van de rechtbank opgenomen bedrag van € 50,00. Het tarief voor het griffierecht is openbaar aangezien dat is vastgelegd in artikel 8:41, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb. Voor een ieder was daarom duidelijk dat het in het dictum opgenomen bedrag van € 50,00 onjuist was. Omdat het gaat om een kennelijke verschrijving, leidt het betoog niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling ziet in deze omstandigheid wel aanleiding om met toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb te bepalen dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt. [appellant] heeft namelijk mede vanwege deze verschrijving door de rechtbank hoger beroep ingesteld.
Conclusie
12.     Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
13.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
14.     Redelijke toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb brengt met zich mee dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 279,00 terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. N.H. van den Biggelaar, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Van den Biggelaar
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025
488-1090