202204563/1/R4.
Datum uitspraak: 7 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Algéra Warehousing B.V. (hierna: Algéra), gevestigd in Wenum Wiesel, gemeente Apeldoorn, en Wieap Beheer B.V. (hierna: Wieap), gevestigd in Apeldoorn
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 juni 2022 in zaken nrs. 21/5677 en 21/5679 in het geding tussen:
Algéra en Wieap
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2020 heeft het college aan Algéra een omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van gronden of bouwwerken op het perceel Papegaaiweg 35 in Wenum Wiesel (hierna: het perceel) in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Bij besluit van 26 oktober 2021 heeft het college het door omwonenden, waaronder [partij], gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 9 november 2020 herroepen. Vervolgens heeft het college geweigerd de omgevingsvergunning te verlenen.
Bij uitspraak van 22 juni 2022 heeft de rechtbank het door Wieap daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het door Algéra daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben Wieap en Algéra hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting op 26 februari 2025, waar Wieap, vertegenwoordigd door mr. A.A. Robbers, rechtsbijstandverlener in Epe, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.E. de Jong en G. Koornneef, zijn verschenen. Voorts is [partij], vertegenwoordigd door mr. J.J.D. van Doleweerd, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 16 juli 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3. Bij besluit van 9 november 2020 heeft het college aan Algéra op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1o, van de Wabo een omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van het perceel voor de op- en overslag van goederen in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Wenum Wiesel en buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan). Aan de herroeping van de omgevingsvergunning bij besluit van 26 oktober 2021 heeft het college ten grondslag gelegd dat bij een aantal controles is geconstateerd dat op verschillende momenten vrachtwagens buiten de vergunde tijdstippen zijn vertrokken. Daarnaast heeft het college geconstateerd dat de feitelijke situatie en de ruimtelijke onderbouwing niet overeenstemden met de aangeleverde tekeningen ten aanzien van de contouren van de bebouwing en de omvang van de opslag. Omdat in de door Algéra aangeleverde tekeningen en ruimtelijke onderbouwing niet is uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat deze onbruikbaar zijn. Op 29 oktober 2024 is het faillissement van Algéra uitgesproken.
Het hoger beroep van Algéra
4. Op grond van artikel 8:22, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover hier van belang, is in geval van faillissement artikel 27 van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing.
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de Faillissementswet wordt, indien de rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig en door de schuldenaar ingesteld is, het geding op verzoek van de gedaagde geschorst, om deze gelegenheid te geven, binnen een door de rechter te bepalen termijn, de curator tot overneming van het geding op te roepen.
Op grond van het tweede lid, voor zover hier van belang, heeft de gedaagde het recht ontslag van de instantie te vragen, als de curator aan die oproeping geen gevolg geeft.
Algéra is bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 29 oktober 2024 per die datum failliet verklaard. De curator heeft de Afdeling telefonisch te kennen gegeven dat hij het geding niet wenst over te nemen. De Afdeling heeft de curator vervolgens bij brief van 19 februari 2025 verzocht om dit voor aanvang van de zitting schriftelijk te bevestigen. In deze brief heeft de Afdeling aangegeven dat het uitblijven van een reactie zal worden beschouwd als een bevestiging dat de curator het geding niet wenst over te nemen. De curator heeft niet op deze brief gereageerd. Nu de curator het beroep niet overneemt en het beroep de failliete boedel raakt, is Algéra niet gerechtigd het hoger beroep voort te zetten. Vergelijk (onder 3 van) de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2036). 5. Het hoger beroep van Algéra is niet-ontvankelijk.
Het hoger beroep van Wieap
6. Wieap betoogt dat de rechtbank haar beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij belanghebbende is. Zij voert daartoe aan dat haar belang materieel niet parallel loopt aan dat van Algéra en dat de betrokkenheid van haar rechts- of belangpositie een zelfstandige aanspraak op rechtsbescherming rechtvaardigt. Het college kan aan Wieap als eigenaar van het perceel waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft immers een last onder dwangsom opleggen om het gebruik in strijd met het bestemmingsplan te beëindigen. Bovendien raken aan het bestemmingsplan gerelateerde besluiten Wieap rechtstreeks, omdat zij daardoor in haar financiële belangen kan worden geraakt.
6.1. Bij een besluit dat strekt tot weigering van een omgevingsvergunning als hier aan de orde, is in beginsel slechts het belang van de aanvrager rechtstreeks betrokken. Een uitsluitend van een andere betrokkene afgeleid belang voldoet niet aan de eis dat een belang rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit. Het enkele feit dat er een contractuele relatie bestaat tussen degene tot wie een besluit is gericht en een derde, betekent niet dat het belang van die derde bij dat besluit alleen al daarom als een afgeleid belang moet worden aangemerkt. Onderzocht moet worden of die derde los van die contractuele relatie ook een zelfstandig belang heeft bij dat besluit. Het zelfstandig belang kan er namelijk in bepaalde gevallen toe leiden dat dit een zelfstandige aanspraak op rechtsbescherming rechtvaardigt. Eerder heeft de Afdeling aangenomen dat een dergelijke situatie zich voordoet als een derde in een aan een zakelijk of fundamenteel recht ontleend zelfstandig belang wordt geraakt (vergelijk onder 5.1 van de uitspraak van 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1589). 6.2. De Afdeling is gelet op het voorgaande van oordeel dat het belang van Wieap, als eigenaar van het perceel waarop de aanvraag betrekking heeft, rechtstreeks betrokken is bij het besluit van 26 oktober 2021. Als eigenaar heeft Wieap een eigen, persoonlijk belang bij het mogelijk maken van de aangevraagde activiteiten op haar perceel. Door de herroeping van de verleende omgevingsvergunning worden de gebruiks- en verhuurmogelijkheden van dat perceel beperkt en wordt Wieap in haar belang geraakt (vergelijk onder 2.2 van de uitspraak van 25 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1916). Het betoog slaagt.
Conclusie hoger beroep van Wieap
7. Het hoger beroep van Wieap is gegrond omdat de rechtbank het beroep van Wieap ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Nu de rechtbank niet heeft onderkend dat Wieap kan worden aangemerkt als belanghebbende, komt haar uitspraak in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, beoordeelt de Afdeling de in beroep onbesproken gelaten gronden van Wieap.
Het beroep van Wieap
8. Wieap betoogt dat [partij] door het college ten onrechte is aangemerkt als belanghebbende. Zij voert aan dat [partij] op 200 m afstand woont van het perceel en dat langs zijn woning geen transportbewegingen zouden plaatsvinden.
8.1. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
8.2. [partij] woont op het perceel [locatie] in Wenum Wiesel, hemelsbreed op circa 140 m afstand van het perceel waarop de aanvraag van Algéra ziet. Gelet op de aard van de door Algéra aangevraagde bedrijfsactiviteiten, de daarmee gepaard gaande ruimtelijke uitstraling en de relatief korte afstand tussen het perceel van [partij] en het perceel waarop de aanvraag ziet, is aannemelijk dat [partij] rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van de bij besluit van 9 november 2020 verleende omgevingsvergunning. Gelet hierop is [partij] belanghebbende bij het besluit van 9 november 2020.
Het betoog slaagt niet.
De herroeping van de omgevingsvergunning
9. Wieap betoogt dat het college niet aan de weigering ten grondslag mocht leggen dat de feitelijke bedrijfssituatie afweek van de aangevraagde en vergunde situatie. Wieap voert daartoe aan dat slechts sprake is geweest van incidentele overtredingen. Volgens haar is buiten de toegelaten tijdstippen namelijk niet meer dan een beperkt aantal vrachtwagens vertrokken vanuit een bestaande uitrit van een naast het perceel gevestigde onderneming. Daarnaast zijn op het perceel bij uitzondering tijdelijk goederen voor twee grote klanten van Algéra opgeslagen. Wieap erkent dat Algéra in de omschakeling van een 24-uurs bedrijfsvoering naar een 12-uurs bedrijfsvoering fouten heeft gemaakt, maar de rechtbank heeft niet onderkend dat het college de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen niet deugdelijk heeft gemotiveerd.
9.1. De omgevingsvergunning die het college bij het besluit van 9 november 2020 aan Algéra heeft verleend voorziet in vrachtverkeer ten behoeve van op- en overslag tussen 7:00 uur en 19:00 uur. Aan de herroeping van de omgevingsvergunning is uitsluitend ten grondslag gelegd dat de ruimtelijke onderbouwing onbruikbaar is, omdat de feitelijke bedrijfssituatie niet overeenstemt met de bij besluit van 9 november 2020 vergunde situatie, omdat buiten voormelde tijden vrachtverkeer heeft plaatsgevonden van en naar het perceel. Dit volgens het college ongewenste gebruik is evenwel niet aangevraagd door Algéra. Dat de feitelijke bedrijfssituatie niet overeenstemt met de verleende vergunning, is een kwestie van handhaving. Door slechts te stellen dat niet aan de voorschriften van de verleende vergunning is voldaan, heeft het college de beslissing om het besluit van 9 november 2020 te herroepen en de omgevingsvergunning alsnog te weigeren dan ook onvoldoende gemotiveerd.
Het betoog slaagt.
10. Hetgeen Wieap in beroep voor het overige heeft aangevoerd over de evenredigheid en de zorgvuldigheid van de besluitvorming, behoeft naar het oordeel van de Afdeling verder geen bespreking. Het beroep van Wieap is reeds vanwege het geconstateerde motiveringsgebrek in het besluit van 26 oktober 2021 gegrond.
Conclusie beroep
11. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van Wieap gegrond verklaren. De Afdeling zal het besluit van 26 oktober 2021 vernietigen vanwege strijd met artikel 7:12 van de Awb en zal bepalen dat het college binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt en dit bekend maakt. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling ook aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.
Proceskosten
12. Het college moet de proceskosten in beroep en hoger beroep vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van Algéra Warehousing B.V. niet-ontvankelijk;
II. verklaart het hoger beroep van Wieap Beheer B.V. gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 juni 2022 in zaak nrs. ARN 21/5677 en ARN 21/5679, voor zover daarbij het beroep van Wieap Beheer B.V. niet‑ontvankelijk is verklaard;
IV. verklaart het beroep van Wieap Beheer B.V. gegrond;
V. vernietigt het besluit van het college van burgermeesters en wethouders van Apeldoorn van 26 oktober 2021 met kenmerk nr. DOS 2021-050666-JZ/WZ 11333;
VI. bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt en dit bekend maakt;
VII. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn tot vergoeding van bij Wieap Beheer B.V. in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.628,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn aan Wieap Beheer B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 908,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N.H. van den Biggelaar, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Van den Biggelaar
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vermeulen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025
700-1133
BIJLAGE - Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:2
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
[…]
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…]
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
[…]