ECLI:NL:RVS:2025:2089

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
202300666/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.H. van den Biggelaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van Algéra Warehousing B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland inzake dwangsom en bestemmingsplan

Op 1 april 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn Algéra Warehousing B.V. gelast het gebruik van het perceel Papegaaiweg 35 in Wenum Wiesel te beëindigen, onder oplegging van een dwangsom van € 100.000,- per week, met een maximum van € 600.000,-. Algéra exploiteert sinds 2015 een transportbedrijf op dit perceel, maar dit is in strijd met het bestemmingsplan "Wenum Wiesel en buitengebied". In 2020 verleende het college een omgevingsvergunning voor het gebruik van het perceel, maar deze werd in 2021 herroepen na bezwaren van omwonenden. Algéra heeft de opgelegde last niet nageleefd, wat leidde tot invordering van de dwangsommen. Op 29 oktober 2024 werd Algéra failliet verklaard, wat complicaties met zich meebracht voor de rechtsvordering. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 7 mei 2025 het hoger beroep van Algéra niet-ontvankelijk verklaard, omdat de curator het geding niet wenste over te nemen en Algéra niet gerechtigd was het hoger beroep voort te zetten. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202300666/1/R4.
Datum uitspraak: 7 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Algéra Warehousing B.V., gevestigd in Wenum Wiesel, gemeente Apeldoorn,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 27 december 2022 in zaak nr. 22/5757 en 22/5764 in het geding tussen:
Algéra
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2022 heeft het college Algéra onder oplegging van een dwangsom van € 100.000,- per week, met een maximum van € 600.000,-, gelast het gebruik van het perceel Papegaaiweg 35, in Wenum Wiesel (hierna: het perceel) in strijd met het bestemmingsplan te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 21 oktober 2022 heeft het college het door Algéra daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 1 april 2022 herroepen voor wat betreft de hoogte van de dwangsom. Het college heeft de dwangsom vastgesteld op € 60.000,- per maand dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 240.000,-.
Bij uitspraak van 27 december 2022 heeft de rechtbank het door Algéra daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft Algéra hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 5 april 2023 is het college overgegaan tot invordering van de dwangsommen.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting op 26 februari 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. E.E. de Jong en G. Koornneef, is verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, dan blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
Bij besluit van 1 april 2022 heeft het college aan Algéra een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Sinds 2015 exploiteert Algéra op het perceel een transportbedrijf met op- en overslag. Volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Wenum Wiesel en buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan) is een dergelijk bedrijf op het perceel niet toegestaan. Bij besluit van 9 november 2020 heeft het college aan Algéra een omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van gronden of bouwwerken op het perceel in strijd met het bestemmingsplan. Blijkens de vergunningvoorschriften was vrachtverkeer ten behoeve van op- en overslag voor de bedrijfsactiviteiten alleen toegestaan tussen 7:00 uur en 19:00 uur. Naar aanleiding van bezwaren van omwonenden is die omgevingsvergunning bij besluit van 26 oktober 2021 herroepen en is de omgevingsvergunning alsnog geweigerd. Volgens het college is Algéra het perceel zonder omgevingsvergunning blijven gebruiken in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Daarom heeft het college Algéra onder oplegging van een dwangsom gelast het strijdig gebruik van het perceel te beëindigen. Het college is overgegaan tot invordering van de verbeurde dwangsommen, nadat uit een aantal controles is gebleken dat Algéra niet had voldaan aan de opgelegde last. Op 29 oktober 2024 is het faillissement van Algéra uitgesproken.
De gevolgen van het faillissement
3.       Op grond van artikel 8:22, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover hier van belang, is in geval van faillissement artikel 27 van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing.
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de Faillissementswet wordt, indien de rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig en door de schuldenaar ingesteld is, het geding op verzoek van de gedaagde geschorst, om deze gelegenheid te geven, binnen een door de rechter te bepalen termijn, de curator tot overneming van het geding op te roepen.
Op grond van het tweede lid, voor zover hier van belang, heeft de gedaagde het recht ontslag van de instantie te vragen, als de curator aan die oproeping geen gevolg geeft.
Algéra is bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 29 oktober 2024 per die datum failliet verklaard. In dit geval is sprake van een rechtsvordering die de boedel raakt. De curator heeft de Afdeling telefonisch te kennen gegeven dat hij het geding niet wenst over te nemen. De Afdeling heeft de curator vervolgens bij brief van 19 februari 2025 verzocht om dit voor aanvang van de zitting schriftelijk te bevestigen. In deze brief heeft de Afdeling aangegeven dat het uitblijven van een reactie zal worden beschouwd als een bevestiging dat de curator het geding niet wenst over te nemen. De curator heeft niet op deze brief gereageerd. Nu de curator het beroep niet overneemt en het beroep de failliete boedel raakt, is Algéra niet gerechtigd het hoger beroep voort te zetten. Vergelijk (onder 3 van) de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2036).
Conclusie
4.       Het hoger beroep van Algéra is niet-ontvankelijk.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N.H. van den Biggelaar, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Van den Biggelaar
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vermeulen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025
700-1133