ECLI:NL:RVS:2025:2103

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
202500740/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel en hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Den Haag

Op 7 mei 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was eerder op 18 november 2022 afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Tevens was bepaald dat de uitzetting van de appellant krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) achterwege blijft. De rechtbank Den Haag had op 7 januari 2025 het beroep van de appellant gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, met de opdracht aan de minister om een nieuw besluit te nemen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.M. Polman, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep ongegrond is. De rechtbank had terecht en op goede gronden haar oordeel geveld, en de Afdeling nam de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, zoals vermeld in artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 mei 2025.

Uitspraak

202500740/1/V2.
Datum uitspraak: 7 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant], mede voor haar minderjarige kind,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 7 januari 2025 in zaak nr. NL22.25752 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van appellant om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Ook heeft hij ambtshalve bepaald dat uitzetting van appellant krachtens artikel 64 van de Vw 2000 achterwege blijft, en geweigerd appellant ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 7 januari 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.M. Polman, advocaat in Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep is ongegrond. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 5.4 tot en met 5.4.2, 5.4.7 en 9.4 over.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van L.W. Lagaaij LLM, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Lagaaij
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025
936-1113