202501868/1/R4.
Datum uitspraak: 9 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
Lintire B.V., gevestigd in Vianen, gemeente Vijfheerenlanden,
verzoekster,
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2025 heeft de staatssecretaris aan Lintire een last onder dwangsom opgelegd.
Tegen dit besluit heeft Lintire bezwaar gemaakt.
Lintire heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Granuband B.V. heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 april 2025, waar Lintire, vertegenwoordigd door mr. R.G.J. Laan en mr. L.F. Waalkes, beiden advocaat in Hoorn, en [persoon], en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. K. Ulmer en ir. T.S. ter Veen, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Granuband, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ozinga, advocaat in Amsterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De aanleiding voor het besluit is dat bij een controle door de douane op 5 maart 2025 in totaal 157.780 kg geshredderde luchtbanden is aangetroffen in zes containers. De containers waren afkomstig van Lintire en onderweg naar India. Lintire heeft voor deze overbrenging van afvalstoffen geen kennisgeving gedaan.
3. In het besluit waar het hier om gaat, het besluit van 14 april 2025, heeft de staatssecretaris met onmiddellijke ingang Lintire gelast om herhaling van overtreding van artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, in samenhang gelezen met artikel 2, onder 35, sub a en sub b, van de Verordening (EG) 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006 L 190/1; hierna: de EVOA) te voorkomen, door zich te onthouden van het vervoer van voor nuttige toepassing of verwijdering bestemde afvalstoffen dat plaatsvindt of gepland is plaats te vinden zonder kennisgeving aan en toestemming van alle betrokken bevoegde autoriteiten. De staatssecretaris stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat geshedderde luchtbanden niet vallen onder code B3140 van bijlage III van de EVOA (de zogenoemde ‘groene lijst’) en dat daarom een kennisgeving vereist is. Als Lintire niet aan de last voldoet dan verbeurt zij bij iedere geconstateerde overtreding van deze bepalingen een dwangsom van € 150,00 per ton afvalstoffen, met een maximum van € 100.000,00.
4. Lintire heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de voorzieningenrechter gevraagd in afwachting van het besluit op dat bezwaar een voorlopige voorziening te treffen. Lintire heeft meer in het bijzonder verzocht om het besluit van 14 april 2025 te schorsen, omdat de partij geshredderde luchtbanden volgens haar een B3140-afvalstof is en te bepalen dat deze voorziening geldt tot zes weken na het besluit op het bezwaar.
5. Dat de staatssecretaris zich op het standpunt stelt dat een kennisgeving vereist is op grond van de EVOA voor dit type afvalstoffen, leidt vanwege de tijd die gemoeid is met het krijgen van de benodigde toestemming tot vertraging bij het exporteren ervan en daarmee op korte termijn tot logistieke en contractuele knelpunten bij Lintire, zodat niet kan worden gezegd dat een spoedeisend belang ontbreekt.
6. De rechtsvraag of geshredderde luchtbanden wel of niet vallen onder code B3140 van bijlage III van de EVOA leent zich niet voor beantwoording in deze procedure. De voorzieningenrechter sluit zich op dit punt aan bij de uitspraak van 2 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3926, waarin de voorzieningenrechter in een vergelijkbare zaak oordeelde dat de tekst van de EVOA, ook bij bestudering van de verschillende taalversies, geen duidelijkheid geeft of onder oude luchtbanden alleen hele banden of ook geshredderde banden wordt verstaan. Ook verder is niet op voorhand duidelijk hoe de EVOA op dit punt moet worden uitgelegd. 7. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening daarom beoordelen aan de hand van een belangenafweging. Lintire heeft een bedrijfseconomisch belang bij de verzochte voorlopige voorziening, wat ertoe zou leiden dat gedurende enige tijd nog zonder kennisgeving geshredderde luchtbanden kunnen worden overgebracht naar een ander land binnen of buiten de Europese Unie. Dit belang weegt echter minder zwaar dan het milieubelang dat wordt gediend door het vooralsnog volgen van de interpretatie van de staatssecretaris van code B3140 in bijlage III van de EVOA, in afwachting van een eventuele bodemprocedure na het nemen van een besluit op bezwaar. Zoals tijdens de zitting ook door Lintire is onderkend, kan de staatssecretaris als Lintire de kennisgevingsprocedure volgt beter controle uitoefenen op afvalstoffen die worden geëxporteerd.
Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat de tijd die gemoeid is met het doorlopen van de kennisgevingsprocedure enkele weken tot enkele maanden, afhankelijk van het land van bestemming. Lintire heeft niet aannemelijk gemaakt dat het moeten doen van een kennisgeving, waar een financiële zekerstelling onderdeel van kan vormen, zo evenredig belastend is dat dit het treffen van de verzochte voorlopige voorziening rechtvaardigt.
Hierbij heeft de voorzieningenrechter ook laten meewegen dat de staatssecretaris tijdens de zitting heeft meegedeeld dat naar alle waarschijnlijkheid Lintire op korte termijn een positief besluit zal krijgen op een onder protest ingediende kennisgeving voor de export van 2,5 kiloton geshredderde luchtbanden naar Duitsland, zodat van een urgente noodzaak voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening ook in dat opzicht niet is gebleken. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook af.
8. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.
w.g. Verburg
voorzieningenrechter
w.g. Vreugdenhil
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2025
571