ECLI:NL:RVS:2025:2125
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na niet-ontvankelijk verklaring verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 8 mei 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in een asielzaak. De appellant had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie op 23 januari 2025 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, verklaarde op 10 april 2025 het beroep van de appellant ongegrond. Hierop heeft de appellant, vertegenwoordigd door mr. S. Oukil, hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. De voorzieningenrechter heeft de motivering van de rechtbank overgenomen en vastgesteld dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. Daarom is het hoger beroep ongegrond verklaard en is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en biedt inzicht in de toepassing van de relevante wetgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet 2000.