202500365/1/A2.
Datum uitspraak: 14 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het college van bestuur van ArtEZ University of the Arts (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 16 oktober 2024 heeft het college het verzoek van [appellant] om herziening van vier besluiten over betaling van het instellingscollegegeld en om restitutie van het teveel betaalde bedrag, afgewezen.
Bij beslissing van 9 december 2024 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 5 maart 2025, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B] en het college, vertegenwoordigd door R.J.C. Bindels en E. de Vries, allen via een digitale verbinding hebben deelgenomen aan de zitting.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is Amerikaans en Pools staatsburger. Hij heeft zich in studiejaar 2018-2019 aangemeld voor de opleiding Crossmedia Design aan de ArtEZ University of the Arts. Voor deze opleiding heeft [appellant] ingeschreven gestaan tot en met studiejaar 2021-2022. In dat laatste studiejaar heeft hij de opleiding afgerond. Omdat [appellant] niet beschikte over een Pools paspoort, heeft hij gedurende zijn opleiding het instellingscollegegeld betaald aan de ArtEZ University of Arts. [appellant] heeft in juli 2017 al een Pools paspoort aangevraagd, maar dit heeft hij pas op 19 maart 2024 gekregen. [appellant] stelt dat hij, omdat hij zijn hele leven al de Poolse nationaliteit heeft, door deze vertraging ten onrechte over de vier studiejaren een totaalbedrag van € 28.916,00 heeft betaald aan instellingscollegegeld in plaats van het wettelijk collegegeld tarief over die jaren van in totaal € 6.340,00. [appellant] heeft daarom verzocht om restitutie van het teveel betaalde instellingscollegegeld voor zijn gehele studieperiode met terugwerkende kracht. Het college heeft dit verzoek afgewezen.
Besluitvorming in bezwaar
2. Het college heeft de afwijzing in bezwaar in stand gelaten en zich op het standpunt gesteld dat wat [appellant] in bezwaar heeft aangevoerd, geen reden is om het betaalde collegegeld te restitueren.
Beroep
3. In beroep betoogt [appellant] onder meer dat het college ten onrechte het teveel betaalde collegegeld niet heeft gerestitueerd en dat dit in strijd is met het non-discriminatiebeginsel van artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: het VWEU) en het recht op gelijke behandeling voor EU-burgers op grond van artikel 21 van het VWEU. In dit kader stelt [appellant] dat de Poolse rechter in de door hem in vertaling overgelegde uitspraak op zijn verzoek van 13 december 2022 om bevestiging van het Pools staatsburgerschap voor recht heeft verklaard dat [appellant] vanaf zijn geboorte de Poolse nationaliteit bezit. Daarnaast beschikt [appellant] inmiddels ook over een Pools paspoort en een geboortecertificaat. Het in rekening brengen van het instellingscollegegeld louter vanwege een tijdelijk gebrek aan documentatie leidt tot ongerechtvaardigde discriminatie ten opzichte van andere studenten die EU-burger zijn. Dat de documentatie zo lang op zich heeft laten wachten, is niet te wijten aan [appellant], maar komt door omstandigheden waar hij geen invloed op had, zoals de uitslag van het Brexit-referendum, en de COVID-19 pandemie.
3.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van het CBHO van 9 november 2006, CBHO 2006/041, stelt de Afdeling om te beginnen vast dat zij, anders dan het college ter zitting heeft betoogd, bevoegd is in het onderhavige geschil over de terugvordering van het betaalde collegegeld te beslissen. [appellant] beroept zich immers op onverschuldigde betaling aan een bestuursorgaan. Dat onverschuldigd betaalde bedragen moeten worden terugbetaald, berust op een algemeen rechtsbeginsel dat zich ook in het publiek recht doet gevoelen. Het onderhavige geschil is dan ook publiekrechtelijk van aard. Ook betreft het een geschil over de hoogte van het voor een inschrijving bij de instelling voor hoger onderwijs verschuldigde collegegeld, wat een beslissing is als bedoeld in artikel 7.64, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW).
3.2. De Afdeling stelt verder vast dat het college de beslissing van 9 december 2024 onzorgvuldig heeft genomen. Uit artikel 7:63a, tweede en derde lid, van de WHW volgt dat een geschillenadviescommissie in bezwaar advies moet uitbrengen aan het instellingsbestuur. Daarnaast volgt uit het derde lid van dit artikel dat de geschillenadviescommissie de mogelijkheid tot minnelijke schikking onderzoekt. De Afdeling overweegt dat het college deze procedure in het kader van het bezwaar van [appellant] niet heeft gevolgd. Dit betekent dat de beslissing van 9 december 2024 dient te worden vernietigd en het college een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen. De Afdeling overweegt dat in de nieuwe beslissing op bezwaar in elk geval dient te worden ingegaan op de vraag waarom uit de overgelegde uitspraak van de Poolse rechter niet volgt dat [appellant] al sinds zijn geboorte Unieburger is en dus terecht aanvoert dat hij onverschuldigd teveel collegegeld heeft betaald.
Conclusie
4. Gelet op het bovenstaande is het beroep gegrond. Dit betekent dat de beslissing van 9 december 2024 vernietigd dient te worden. Het college zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
5. Het college moet het door [appellant] betaalde griffierecht vergoeden. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt de beslissing op bezwaar van 9 december 2024;
III. draagt het college van bestuur van ArtEZ University of the Arts op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat hierin is overwogen een beslissing te nemen op het door [appellant] gemaakte bezwaar;
IV. gelast dat het college van bestuur van ArtEZ University of the Arts het door [appellant] betaalde griffierecht ten bedrage van € 53,00 voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025
488-972