ECLI:NL:RVS:2025:2166

Raad van State

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
202407910/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de stage van een student psychologie door de Open Universiteit en de gevolgen van een onvoldoende beoordeling

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 mei 2025 uitspraak gedaan over het beroep van [appellante] tegen de beslissing van het college van beroep voor de examens van de Open Universiteit. [appellante] had een stage gelopen bij Triade Vitree in het kader van de cursus 'Stage Klinische Psychologie', maar ontving een onvoldoende voor haar stagebeoordeling. De examinator baseerde zich op de beoordeling van de praktijkbegeleiders van Triade Vitree, die de stage als onvoldoende hadden beoordeeld.

[appellante] stelde dat de beoordeling onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat de examinator niet had mogen afgaan op de beoordeling van de praktijkbegeleiders. Het college verklaarde het administratief beroep van [appellante] ongegrond, wat leidde tot het indienen van een beroep bij de Raad van State. De Afdeling heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en vastgesteld dat de examinator in beginsel mag uitgaan van de beoordeling van de praktijkbegeleiders, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn dat deze beoordeling onjuist is.

De Afdeling concludeerde dat er geen voldoende aanknopingspunten waren om de beoordeling van de praktijkbegeleiders in twijfel te trekken. De stagebegeleider had de beoordeling gemotiveerd en [appellante] had voldoende gelegenheid gehad om haar zienswijze naar voren te brengen. De Afdeling verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het college, waarbij het college geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202407910/1/A2.
Datum uitspraak: 14 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
en
het college van beroep voor de examens van de Open Universiteit (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 25 mei 2024 heeft de examinator de door [appellante] gevolgde cursus PM0206 ‘Stage Klinische Psychologie’ beoordeeld met een onvoldoende.
Bij beslissing van 16 oktober 2024 heeft het college het daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 11 maart 2025, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.R. Bügel, advocaat in Dronten, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.L.H. Soons-Koopman en mr. M.F.R.H. Ruijschop, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] heeft ten behoeve van haar masteropleiding psychologie aan de Open Universiteit van november 2022 tot januari 2024 stage gelopen bij Triade Vitree in het kader van de cursus ‘Stage Klinische Psychologie’ (hierna: de cursus). [appellante] was gedurende haar stageperiode ook werkzaam als gedragsdeskundige in opleiding bij Triade Vitree.
2.       De cursus bestaat uit drie onderdelen: de stage, het stageverslag en het aanleveren van drie diagnostiekcasussen. Het stageverslag en de diagnostiekcasussen worden beoordeeld door de stagebegeleider van de Open Universiteit. De stage wordt beoordeeld door de twee medewerkers van Triade Vitree die [appellante] tijdens haar stage hebben begeleid (hierna: de praktijkbegeleiders). Om de cursus met succes af te ronden moeten alle drie cursusonderdelen met succes zijn afgerond. De diagnostiekcasussen zijn door de stagebegeleider met een voldoende beoordeeld, maar omdat zowel de stage als het stageverslag met een onvoldoende zijn beoordeeld heeft [appellante] voor de cursus een onvoldoende gekregen.
Beslissing van het college
3.       Het college heeft het administratief beroep van [appellante] ongegrond verklaard. Hiertoe heeft het college overwogen dat de stagebegeleider geen inhoudelijk oordeel kan geven over het praktijkgedeelte van de stage omdat zij hier niet bij betrokken is. Zij moet daarom afgaan op de beoordeling van de praktijkbegeleider, die [appellante] tijdens haar stage heeft begeleid. Omdat er ook meerdere studenten van de Open Universiteit stage hebben gelopen bij Triade Vitree, kan de examinator in het algemeen uitgaan van de beoordeling van de praktijkbegeleider. In wat [appellante] heeft aangevoerd ziet het college geen reden dat de examinator in dit geval niet had mogen uitgaan van deze beoordeling.
Beoordelingskader
4.       Op grond van artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit inhoudende de beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling. Deze bepaling is opgenomen in hoofdstuk 8 van de Awb. Dit hoofdstuk bevat bijzondere bepalingen over de wijze van procederen bij de bestuursrechter en is daarmee alleen van toepassing op de beroepsprocedure bij de bestuursrechter.
4.1.    Gelet op de voor de behandeling van het administratieve beroep geldende bepalingen en uitgangspunten mag het college op grond van artikel 7.61, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de Whw) slechts beoordelen of het beroepen besluit is genomen in strijd met het recht en mag zij gezien het vijfde lid van deze bepaling niet zelf in de zaak voorzien. De beslissing van het college in administratief beroep kan daarom niet gelijk worden gesteld met een besluit inhoudende de beoordeling van een kennen of kunnen als bedoeld in artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb. De bestuursrechter is in dat geval bevoegd van een beroep tegen een besluit van de administratieve beroepsinstantie kennis te nemen, maar mag dat besluit slechts te toetsen aan voorschriften van procedurele aard die bij of krachtens de Awb of enige andere wet in formele zin zijn gesteld. Die beoordeling kan, kortom, geen betrekking hebben op de inhoud van het afgelegde examen of de afgelegde toets (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1428).
Beoordeling van het beroep
5.       De Afdeling gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden. [appellante] heeft een samenwerkingsovereenkomst gesloten met de Open Universiteit en Triade Vitree ten behoeve van de stage. In deze overeenkomst is onder andere vastgelegd dat de praktijkbegeleiders aan het eind van het stagetraject het beoordelingsformulier ‘praktische werkzaamheden’ invullen en dat daarin ook akkoord wordt gegeven op het stageverslag. De stagiair brengt de stagebegeleider periodiek op de hoogte van de voortgang van het stage. De stagebegeleider bespreekt indien nodig de voortgang van de stage met de stagiair en de praktijkbegeleiders. Ook beoordeelt de stagebegeleider namens de Open Universiteit het stageverslag aan de hand van het beoordelingsformulier ‘stageverslag’.
De stage had oorspronkelijk een looptijd van zes maanden, van 1 november 2022 tot 1 mei 2023. Op 27 juni 2023 zou er een eindevaluatie van de stage plaatsvinden. Op 26 juni 2023 heeft de praktijkbegeleider de eindevaluatie geannuleerd. De reden hiervoor was dat er op dat moment onvoldoende zicht was op het functioneren van [appellante]. Op 6 juli 2023 heeft er een tussenevaluatie plaatsgevonden en zijn er vervolgafspraken gemaakt waarin onder andere is afgesproken dat de stage zou worden verlengd met zes maanden tot eind januari 2024. In de periode tussen 6 juli 2023 en 23 november 2023 is er met enige regelmaat contact geweest tussen de praktijkbegeleiders en [appellante] over haar functioneren. Uit dit contact blijkt onder andere dat het functioneren van [appellante] als gedragsdeskundige in opleiding en haar functioneren als stagiair niet altijd goed van elkaar werden onderscheiden.
Op 7 november 2023 is [appellante] tijdens een evaluatiegesprek medegedeeld dat haar stage met een onvoldoende zou worden beoordeeld. Dit werd op 23 november 2023 nogmaals bevestigd tijdens een gesprek waarbij ook de stagebegeleider aanwezig was. Op 7 december 2023 ontving [appellante] het ingevulde beoordelingsformulier praktische werkzaamheden. Begin mei 2024 liet de stagebegeleider [appellante] weten dat de examinator de beoordeling van de praktijkbegeleiders zou overnemen en dat haar cursus daarom met een onvoldoende zou worden beoordeeld.
6.       Voor zover [appellante] de juistheid betwist van het beoordelingsformulier ‘praktische werkzaamheden’ zoals dit door de praktijkbegeleiders is ingevuld, overweegt de Afdeling dat zij dit niet kan beoordelen, gelet op wat zij hiervoor onder 4 en 4.1 heeft overwogen.
Het betoog slaagt niet.
7.       [appellante] stelt zich verder op het standpunt dat de beoordeling van de stage door de praktijkbegeleider dermate onzorgvuldig tot stand is gekomen, dat de examinator deze niet had mogen overnemen in haar beoordeling van de cursus. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst [appellante] er allereerst op dat de onvoldoende beoordeling voor haar en haar stagebegeleider onverwacht kwam. Daarnaast waren haar diagnostiekcasussen met een voldoende beoordeeld maar heeft de eindevaluatie van de stage niet op de voorgeschreven wijze plaatsgevonden. Volgens [appellante] klopt het ook niet dat al eerder studenten van de Open Universiteit stage hebben gelopen bij Triade Vitree. Het college heeft daarom niet kunnen concluderen dat de examinator mede op basis van eerdere ervaringen mocht vertrouwen op de beoordeling van de praktijkbegeleider.
7.1.    In wat [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling evenals het college onvoldoende aanknopingspunten dat de examinator in dit geval in strijd heeft gehandeld met de Awb, de Whw of een algemeen rechtsbeginsel door de negatieve beoordeling van de praktijkbegeleiders over te nemen. Net als het college stelt de Afdeling hierbij voorop dat de examinator in beginsel mag uitgaan van de beoordeling van de praktijkbegeleiders. Dit is inherent aan een praktijkstage, waarbij er vanuit de opleiding geen of slechts zeer beperkt zicht is op het functioneren van de student tijdens deze stage. Dit is slechts anders als er concrete aanknopingspunten zijn dat de beoordeling op onjuiste wijze tot stand is gekomen.
7.2.    Dat de beoordeling uiterst kritisch is en [appellante] deze naar eigen zeggen niet zag aankomen, is onvoldoende voor het oordeel dat de beoordeling onzorgvuldig tot stand is gekomen. In het beoordelingsformulier hebben de praktijkbegeleiders uitgebreid gemotiveerd hoe zij tot deze beoordeling zijn gekomen. Uit het dossier en wat op de zitting is besproken blijkt ook dat de praktijkbegeleiders met enige regelmaat contact hebben gehad met [appellante] over haar functioneren en dat daarbij ook verbeterpunten zijn genoemd. De Afdeling volgt [appellante] niet in haar betoog dat deze verbeterpunten zagen op haar functioneren als gedragsdeskundige in opleiding en niet op haar stage. Wat hiervan ook zij, in de stagedoelen is de functie van gedragsdeskundige genoemd en ook in haar stageverslag heeft [appellante] aangegeven dat zij tijdens de stage bekend is geworden met de werkwijze van een gedragsdeskundige binnen een zorginstelling. Zij omschrijft in dit verslag ook dat zij tijdens de stage wilde leren om als gedragsdeskundige een inhoudelijke bijdrage te leveren aan zorgdossiers en een leidende rol in te nemen in casuïstiek. Dit betekent dat de genoemde verbeterpunten voor zover deze zouden zien op haar functioneren als gedragsdeskundige in opleiding, niet los kunnen worden gezien van haar functioneren binnen de stage.
7.3.    Dat de diagnostiekcasussen wel met een voldoende zijn beoordeeld, betekent niet dat de beoordeling van de stage dus onzorgvuldig tot stand is gekomen. De diagnostiekcasussen vormen naast de stage een apart onderdeel van deze cursus en moeten los worden gezien van de stage. De stage en de diagnostiekcasussen kennen ieder een eigen beoordelingskader, waardoor een voldoende beoordeling voor het ene onderdeel niet betekent dat het andere onderdeel ook als voldoende moet worden beoordeeld.
7.4.    De Afdeling begrijpt dat het einde van de stage voor [appellante] anders is gelopen dan zij had verwacht. Doorgaans wordt de beoordeling van de stage door de praktijkbegeleiders met de stagiair besproken tijdens een eindgesprek. Voorafgaand aan dit gesprek ontvangt de stagiair het door de praktijkbegeleiders ingevulde beoordelingsformulier. Tijdens het eindgesprek kan de stagiair het gesprek aangaan over punten uit de beoordeling waar hij of zij het niet mee eens is.
Dit eindgesprek stond voor [appellante] gepland voor begin januari 2024. De praktijkbegeleiders hebben dit gesprek niet willen afwachten en hebben [appellante] al op 7 november 2023 laten weten dat haar stage met een onvoldoende zou worden beoordeeld. Tijdens het vervolggesprek van 23 november 2023 is gebleken dat de praktijkbegeleiders er geen vertrouwen meer in hadden dat [appellante] de verbeterpunten in de resterende weken van de stage nog kon realiseren. Het ingevulde beoordelingsformulier heeft [appellante] uiteindelijk op 7 december 2023 ontvangen.
Naar het oordeel van de Afdeling was het wenselijk geweest om, juist in een situatie zoals deze waarin een stage zeer negatief wordt beoordeeld, een regulier eindgesprek te voeren. Hiervoor hadden de praktijkbegeleiders niet hoeven wachten tot het einde van de stage, maar het ingevulde beoordelingsformulier had wel voorafgaand aan het eindgesprek bekend moeten zijn. [appellante] had zich dan op het eindgesprek kunnen voorbereiden en tijdens dit gesprek haar zienswijze naar voren kunnen brengen. Dat een dergelijk eindgesprek niet heeft plaatsgevonden, betekent echter niet dat de beoordeling onzorgvuldig tot stand is gekomen. [appellante] heeft zowel tijdens de gesprekken op 7 en 23 november 2023 als ook na 7 december 2023 meerdere mogelijkheden gehad om te reageren op de negatieve beoordeling. De praktijkbegeleiders hebben in wat [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om hun beoordeling aan te passen. De examinator had gelet hierop in deze gang van zaken ook geen aanleiding hoeven zien om af te wijken van de beoordeling van de praktijkbegeleiders.
7.5.    Het college heeft het standpunt van [appellante] dat Triade Vitree geen bekende samenwerkingspartner is van de Open Universiteit niet weersproken. Het college voert aan dat bekendheid met de instelling geen vereiste is voor een potentiële stageplek. Voorafgaand aan de start van de stage vindt er een uitgebreide screening plaats van de instelling, waarbij de stagebegeleider bekijkt of de instelling voldoet en voldoende materiaal biedt voor het opleveren van de diagnostiekcasussen.
Naar het oordeel van de Afdeling zijn eerdere ervaringen met de instelling en bekendheid met de wijze waarop de instelling stagiairs begeleiden en beoordelen een factor die meegenomen kan worden bij de beslissing van de examinator om de beoordeling over te nemen. Dit neemt niet weg dat de examinator altijd de relevante feiten en omstandigheden moet afwegen. Anders dan [appellante] aanvoert is de examinator niet zonder meer uitgegaan van de beoordeling van de praktijkbegeleiders maar heeft zij gemotiveerd uiteengezet waarom zij de onvoldoende beoordeling heeft overgenomen.
7.6.    Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8.       Het beroep is ongegrond.
9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Rietveld, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Rietveld
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025
1064