202300260/1/A3.
Datum uitspraak: 14 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend in [woonplaats], hierna te noemen in enkelvoud: [appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 6 december 2022 in zaak nr. 21/1138 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel.
Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2021 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het vellen van een houtopstand afgewezen.
Bij besluit van 1 juli 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 december 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en [partij A] en [partij B] (hierna: [partij]) hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[partij] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2025, waar het college, vertegenwoordigd door H. Nijboer, is verschenen. Voorts is ter zitting [partij A], als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Op grond die in eigendom is van [appellant] zijn houtopstanden geveld, zonder dat daarvan vooraf melding is gedaan aan het college. Dit is in strijd met artikel 4.2, eerste lid, van de Wet Natuurbescherming (hierna: de Wnb).
[appellant] heeft bij de gemeente een verzoek om handhaving ingediend dat ziet op verschillende activiteiten van [partij], als eigenaar van het naastgelegen perceel, op zijn grond. Hij verzoekt om het opleggen van dwangsommen om zo te bewerkstelligen dat zijn grond in de oude toestand wordt hersteld. Voor zover het gaat om het vellen van de houtopstand is dit verzoek doorgezonden aan het college, dat dit verzoek heeft afgewezen. In dit geschil is alleen de uitspraak van de rechtbank over deze afwijzing aan de orde. Het college heeft het verzoek afgewezen omdat handhaving geen doel dient, aangezien het vellen al heeft plaatsgevonden. Ook hoeft in dit geval volgens het college niet te worden gevreesd dat [partij] nogmaals zonder melding houtopstanden zal vellen, zodat het opleggen van een dwangsom niet nodig is. Verder is de waarde van de gevelde houtopstand matig te noemen waardoor de overtreding als niet ernstig is gekwalificeerd.
Los van de afwijzing van het verzoek om handhaving is op grond van artikel 4.3, eerste lid van de Wnb een herplantplicht opgelegd aan [appellant], als eigenaar van de grond waar de houtopstand is geveld.
De aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college heeft mogen afzien van handhaving. Daartoe heeft zij overwogen dat het college gelet op de omstandigheden er van uit heeft mogen gaan dat niet hoeft te worden gevreesd dat [partij] nogmaals zonder melding een houtopstand op de grond van [appellant] zal vellen. Het opleggen van een last onder dwangsom, zoals [appellant] heeft gevraagd, dient dan ook geen doel. De herplantplicht die aan [appellant] is opgelegd is niet aan de orde, omdat dit rechtstreeks uit de wet voortvloeit dat dit aan de eigenaar van de grond moet worden opgelegd en deze aanwijzing geen onderdeel uitmaakt van de beslissing op het verzoek om afwijzing van de handhaving.
Het hoger beroep
3. [appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank totaal voorbij gaat aan de illegale activiteiten van [partij] op zijn grond, die verder gaan dan alleen het vellen van de houtopstand. Niet alleen heeft [partij] illegaal zijn houtopstanden vernield, ook heeft hij onder andere een riool op zijn gronden aangelegd. De strafzaak tegen [partij] over het vellen van de houtopstand naar aanleiding van de aangifte is geseponeerd dus ook in die zin is [partij] niet bestraft. Ook is ten onrechte alleen gekeken naar het algemene belang en niet naar zijn belang terwijl hij veel schade heeft geleden.
De beoordeling van het hoger beroep
4. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 4.3. tot en met 4.8. opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het geschil zich beperkt tot het vellen van een houtopstand zonder daarvan vooraf melding te doen, omdat dit de betrokken overtreding is. Het vellen zelf vindt geen regeling in de Wnb. Het college stelt in zoverre terecht dat de Wnb niet voorziet in de bescherming van grondeigenaren tegen het vellen van houtopstanden op hun grond maar alleen op het beschermen van de natuur via een mogelijke herplantplicht. Uit de stukken, waaronder de verklaring van het bedrijf dat betrokken is geweest bij het vellen van de houtopstand, volgt overigens dat het vellen in onderling overleg tussen [appellant] en [partij] heeft plaatsgevonden en dat het gewonnen hout aan [appellant] ten goede is gekomen. Naast dat [appellant] zelf betrokken is geweest bij het vellen van de houtopstand zonder daarvan melding te doen mocht het college gezien de feiten en omstandigheden er van uit gaan dat [partij] niet nogmaals deze overtreding zouden begaan en dat daarom geen aanleiding bestond voor het opleggen van een dwangsom. De aan hem opgelegde herplantplicht als gevolg van het vellen van de houtopstand en de schade die hij stelt te hebben geleden maakt geen onderdeel uit van het geschil, zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Langeveld
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025
317