ECLI:NL:RVS:2025:2179

Raad van State

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
202402001/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurtoeslag en toetsingsinkomen van appellant

In deze zaak gaat het om de huurtoeslag van appellant, die door de Dienst Toeslagen definitief is vastgesteld op € 1.931,00 voor het jaar 2021. De Dienst Toeslagen heeft het inkomen van een medebewoner, [persoon], betrokken bij de berekening van het gezamenlijk toetsingsinkomen. Appellant betwist dit, stellende dat [persoon] Spaanse is, haar eigen lasten heeft en hem op vrijwillige basis mantelzorg verleent. De rechtbank heeft de bezwaren van appellant ongegrond verklaard, waarop appellant hoger beroep heeft ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 24 februari 2025. De Dienst Toeslagen heeft in hoger beroep erkend dat het geschatte inkomen van appellant onjuist was, maar handhaafde het standpunt dat [persoon] als medebewoner moet worden aangemerkt. De Afdeling oordeelt dat de Dienst Toeslagen terecht het inkomen van de medebewoner heeft betrokken bij de huurtoeslag. Het hoger beroep van appellant is niet-ontvankelijk verklaard, en de beroepen tegen de besluiten van 28 juni en 2 juli 2024 zijn ongegrond verklaard. De Dienst Toeslagen is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant.

Uitspraak

202402001/1/A2.
Datum uitspraak: 14 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 maart 2024 in zaken nrs. 23/4539 en 23/4585 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (nu: de Dienst Toeslagen).
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2022 heeft de Dienst Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over 2021 definitief vastgesteld op € 1.931,00.
Bij besluit van 23 november 2022 heeft de Dienst Toeslagen het voorschot huurtoeslag van [appellant] voor 2022 herzien naar nihil.
Bij besluiten van 4 juli 2023 heeft de Dienst Toeslagen de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 maart 2024 heeft de rechtbank de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 28 juni 2024 heeft de Dienst Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over 2022 definitief vastgesteld op € 1.523,00.
Bij besluit van 2 juli 2024 heeft de Dienst Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over 2021 definitief vastgesteld op € 1.976,00.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2025, waar [appellant] en de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       In deze zaak gaat het om de juistheid van het toetsingsinkomen dat de Dienst Toeslagen in aanmerking heeft genomen bij de berekening van de huurtoeslag over 2021 en van het voorschot huurtoeslag voor 2022. De Dienst Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] vanaf 1 december 2021 een medebewoner, [persoon], heeft en heeft het inkomen van die medebewoner daarom bij de berekening van het gezamenlijk toetsingsinkomen betrokken. De rechtbank heeft overwogen dat de Dienst Toeslagen dat terecht heeft gedaan en ook terecht is uitgegaan van het door [appellant] zelf opgegeven geschat inkomen voor 2022.
Nieuwe besluiten
2.       Bij besluiten van 28 juni en 2 juli 2024 heeft de Dienst Toeslagen de besluiten van 4 juli 2023 vervangen en de besluiten van 30 september 2022 en 23 november 2022 herzien. Deze nieuwe besluiten worden, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
3.       Omdat met de besluiten van 28 juni 2024 en 2 juli 2024 de besluiten van 30 september 2022 en 23 november 2022, waartegen de bezwaren van [appellant] waren gericht, zijn herzien, valt niet in te zien dat [appellant] nog belang zou hebben bij vernietiging van de besluiten op bezwaar van 4 juli 2023. [appellant] heeft daarom geen procesbelang meer bij beoordeling van de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
Beroep van rechtswege
4.       [appellant] betoogt dat de Dienst Toeslagen de inkomsten van [persoon] ten onrechte betrokken heeft bij de berekening van de toeslag. [appellant] voert aan dat [persoon] Spaanse is, haar eigen vaste lasten heeft en hem op vrijwillige basis mantelzorg verleent. Daarnaast betoogt [appellant] dat de Dienst Toeslagen ten onrechte is uitgegaan van het door hem per abuis verkeerd opgegeven geschat inkomen van ruim een miljoen euro.
4.1.    De Dienst Toeslagen heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij het primaire besluit van 23 november 2022 bij nader inzien in bezwaar had moeten herroepen en niet had moeten uitgaan van het door [appellant] onjuist geschatte inkomen, maar van het werkelijke toetsingsinkomen van [appellant], zoals de Dienst Toeslagen in het besluit van 28 juni 2024 alsnog heeft gedaan. De Dienst Toeslagen heeft wel het standpunt, dat [persoon] moet worden aangemerkt als medebewoner en haar inkomen bij de berekeningen moet worden betrokken gehandhaafd.
Beoordeling beroepen van rechtswege
5.       De Afdeling stelt vast dat de Dienst Toeslagen met het besluit van 28 juni 2024 is tegemoetgekomen aan de beroepsgrond van [appellant] dat de Dienst Toeslagen voor het geschatte inkomen voor 2022 niet had moeten uitgaan van het door hem onjuist opgegeven inkomen. Toch heeft de Dienst Toeslagen de op nihilstelling gehandhaafd, omdat het toetsingsinkomen te hoog is om voor huurtoeslag in aanmerking te komen.
Wat betreft zijn beroepsgrond over de medebewoner overweegt de Afdeling dat niet in geschil is dat [persoon] vanaf 1 december 2021 op hetzelfde adres als [appellant] staat ingeschreven en dus, gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, is aan te merken als medebewoner. De Dienst Toeslagen kan namelijk niet afwijken van de wettelijke definitie van dit begrip. Dit betekent dat de Dienst Toeslagen het inkomen van de medebewoner terecht heeft betrokken bij de berekening van de huurtoeslag over 2021 en 2022. [appellant] stelt dat het inkomen van [persoon] niet had mogen worden meegenomen. De Dienst Toeslagen heeft zich echter terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] geen indicatiebesluit van het CIZ heeft overgelegd en de inkomsten van de medebewoner daarom niet buiten beschouwing blijven in verband met de gestelde verzorgingsbehoefte van [appellant]. De stukken die [appellant] heeft ingediend werpen hier geen ander licht op, omdat, zoals de Dienst Toeslagen terecht aanvoert, die stukken geen verzorgingsbehoefte aannemelijk maken als bedoeld in artikel 2a van het Besluit op de huurtoeslag waardoor de medebewoner buiten beschouwing blijft. Dit geldt ook voor de nadere toelichting die [appellant] ter zitting heeft gegeven over zijn behoefte aan hulp in het dagelijks leven. Hoewel die behoefte begrijpelijk is, is dit niet hetzelfde als een verzorgingsbehoefte op grond waarvan het inkomen van zijn medebewoner in het kader van de huurtoeslag buiten beschouwing blijft.
De beroepen tegen de besluiten van 28 juni en 2 juli 2024 zijn dan ook ongegrond.
Proceskosten en griffierecht
6.       De toepassing van artikel 6:24, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, brengt met zich dat de Dienst Toeslagen op grond van artikel 8:75, van de Awb, wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant] in beroep. Het ontvallen van het procesbelang aan het hoger beroep is namelijk aan de Dienst Toeslagen te wijten die, nadat [appellant] hoger beroep heeft ingesteld, de besluiten van 28 juni en 2 juli 2024 heeft genomen en zich daarbij op het standpunt heeft gesteld dat de rechtbank het besluit op bezwaar van 4 juli 2023 aangaande het voorschot huurtoeslag voor 2022 had moeten vernietigen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.       verklaart de beroepen van rechtswege tegen de besluiten van 28 juni 2024 en 2 juli 2024 ongegrond;
III.      veroordeelt de Dienst Toeslagen tot vergoeding van de proceskosten van [appellant] in beroep tot een bedrag van € 907,00;
IV.      gelast dat de Dienst Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht van € 138,00 in hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025
488-1159