202403505/1/A2.
Datum uitspraak: 14 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 april 2024 in zaak nr. 23/2989 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2022 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 20 april 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 april 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 9 april 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.Y. Gans, advocaat in Kerkrade, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.K.C. van Nijnanten, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] woont in een huurwoning in Maastricht. Na de echtscheiding is zijn ex-partner met de drie minderjarige kinderen in 2018 naar Wageningen verhuisd. Vanwege zijn beperkte financiële draagkracht is [appellant] niet in staat om uitvoering te geven aan de omgangsregeling en de kinderen om het weekend op te halen en weer terug te brengen. Voor de kinderen is de reistijd van ongeveer 3 uur erg belastend. [appellant] heeft in 2022 een urgentieverklaring in Veenendaal aangevraagd om dichter bij zijn kinderen te wonen en hen zodoende vaker te kunnen zien. Dit zal naar hij stelt ook bijdragen aan de vermindering van zijn psychische klachten.
2. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, omdat [appellant] niet voldoet aan de algemene criteria van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, d, e en f, van de Huisvestingsverordening Veenendaal 2020 (hierna: de Huisvestingsverordening) voor het verlenen van een urgentieverklaring. [appellant] is namelijk niet voorafgaand aan de aanvraag ten minste één jaar aaneengesloten ingezetene en ingeschreven geweest in één van de gemeenten binnen de urgentieregio, waar Veenendaal deel van uitmaakt. Ook beschikt [appellant] niet over zelfstandige woonruimte binnen de urgentieregio. Daarnaast is geen sprake van een acute woonnoodsituatie, omdat zowel [appellant] als zijn kinderen over woonruimte beschikken. Bovendien heeft [appellant] geen maximale eigen inspanning geleverd om eerst zelf in woonruimte te voorzien alvorens een urgentieverklaring aan te vragen.
Omdat [appellant] niet voldoet aan de algemene criteria, heeft het college niet verder onderzocht of [appellant] voldoet aan de aanvullende voorwaarden voor medische, sociale of financiële urgentie. Evenmin heeft het college aanleiding gezien om de hardheidsclausule van artikel 38 van de Huisvestingsverordening toe te passen, omdat geen sprake is van een acute en/of levensbedreigende noodsituatie die in de huidige woonsituatie niet kan worden opgelost of verbeterd. Daarbij heeft het college mede in aanmerking genomen dat de Huisvestingsverordening in hoofdzaak is bedoeld voor het oplossen van huisvestingsproblemen en niet van gezinsproblematiek. Ten slotte heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het afwijzen van de aanvraag geen schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens oplevert, omdat niet is gebleken dat het voor [appellant] onmogelijk is om zonder een urgentieverklaring een gezinsleven met zijn kinderen te hebben.
3. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 11,13,15,16 en 18 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling benadrukt de overweging van de rechtbank dat de gestelde onhoudbare situatie weliswaar invoelbaar is, maar geen grond oplevert om de hardheidsclausule toe te passen, omdat de urgentieregeling bedoeld is voor het oplossen van een huisvestingsprobleem en niet van gezinsproblematiek.
Het betoog slaagt niet.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak;
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025
488-1160