202407824/1/R4.
Datum uitspraak: 14 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in Den Haag,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2024 heeft het college zijn beslissing om op 8 juli 2024 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 199,57, voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 13 november 2024 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2025, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. W.P. van Lith, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 8 juli 2024 is aangetroffen naast een bovengrondse papiercontainer ter hoogte van Margarethaland 206 in Den Haag. Het is niet in geschil dat de twee minderjarige kinderen van [appellante] de doos daar verkeerd hebben aangeboden door hem naast de papiercontainer te zetten.
2. [appellante] betwist niet dat zij er verantwoordelijk voor kan worden gehouden dat haar minderjarige kinderen de doos naast de papiercontainer hebben gezet. Zij vindt het echter niet terecht dat zij daarvoor een boete heeft gekregen, omdat zij volgens haar op 8 juli 2024 in een noodsituatie verkeerde die ervoor zorgde dat zij niet bij machte was ervoor te zorgen dat de doos op een goede manier werd aangeboden. Zij stelt dat zij op 8 juli 2024 haar twee minderjarige kinderen naar de papiercontainer had gestuurd om de doos weg te gooien en dat ze toen onwel is geworden en door haar knieën is gezakt, waardoor ze niet kon lopen. Zij stelt dat haar kinderen zo snel mogelijk terug naar huis zijn gekomen toen zij hen belde om te zeggen wat er was gebeurd. Volgens haar hebben zij de doos toen naast de volle papiercontainer laten staan. Omdat ze onwel was, heeft ze een spoedafspraak bij de huisarts geregeld. Daar is ze met spoed doorverwezen naar het ziekenhuis. Daarnaast moest ze ook regelen dat haar kinderen naar school konden. Zij stelt dat zij er niet meer aan heeft gedacht te controleren of haar kinderen de doos juist hadden aangeboden bij de papiercontainer. Volgens haar oordeelt het college over haar zonder rekening te houden met haar noodsituatie. Ook vreest zij nu dat de boete in het systeem van de gemeente komt te staan.
Verder vindt zij het niet terecht dat zij in haar situatie een boete krijgt voor een doos die naast de papiercontainer is gezet, terwijl er soms dozen drie dagen of langer op straat liggen en hier door de gemeente niks aan wordt gedaan. Zij stelt dat zij telefonisch bij de gemeente heeft aangegeven dat de papiercontainer vaak vol lijkt terwijl dat niet zo is.
2.1. Omdat [appellante] haar zorgen heeft geuit over de mogelijke gevolgen van de beslissing om een gedeelte van de kosten voor het verwijderen van de doos bij haar in rekening te brengen, heeft het college op de zitting nader toegelicht dat het vaker voorkomt dat ouders verantwoordelijk worden gehouden voor het verkeerd aanbieden van huisvuil door hun kinderen. Het heeft toegelicht dat deze procedure niet gaat over de manier waarop [appellante] haar kinderen opvoedt. Het college heeft verder toegelicht dat de beslissing om een gedeelte van de kosten voor het opruimen van de doos bij haar in rekening te brengen, er niet toe leidt dat zij bij de gemeente op een lijst met overtreders komt te staan.
2.2. In artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.3. Het bedrag van € 199,57 dat het college voor rekening van [appellante] heeft gebracht, is geen boete maar een gedeelte van de kosten die het college heeft gemaakt voor het verwijderen van de doos. Doordat haar kinderen de doos verkeerd hebben aangeboden, heeft het college die kosten moeten maken. In beginsel behoren die kosten voor rekening van de overtreder te komen. In dit geval is niet in geschil dat [appellante] voor het verkeerd aanbieden van de doos verantwoordelijk kan worden gehouden.
De door [appellante] gestelde omstandigheden dat haar kinderen op 8 juli 2024 de doos verkeerd hebben aangeboden omdat zij hen had gebeld dat zij onwel was geworden, dat de papiercontainer vol was en dat zij er door haar situatie niet meer aan heeft gedacht te controleren of haar kinderen de doos op de juiste manier hadden aangeboden, zijn geen omstandigheden op grond waarvan deze daadwerkelijk door het college gemaakte kosten niet of niet geheel voor haar rekening behoren te komen. Het staat het college vrij om onder omstandigheden zoals deze coulant te zijn, maar het college is daartoe niet verplicht. De keuze van het college om op basis van de omstandigheden wel of niet coulant te zijn, heeft geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit om een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van [appellante] te brengen. Verder overweegt de Afdeling dat deze procedure niet gaat over de door [appellante] gestelde problemen dat de papiercontainer vaak vol lijkt te zitten omdat deze niet goed zou functioneren en dat afval van anderen soms lang op straat blijft liggen. Ook al zouden er problemen zijn rond de inzameling van afval door de gemeente, dan nog ontslaat dit iemand niet van de verplichting om zijn afval op een goede manier aan te bieden. De door [appellante] aangevoerde omstandigheden maken dan ook niet dat de door het college gemaakte kosten redelijkerwijze niet of niet geheel voor haar rekening behoren te komen.
Het betoog slaagt niet.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.E.P. van Gulik, griffier.
w.g. Kaajan
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Gulik
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025
1098