ECLI:NL:RVS:2025:2195

Raad van State

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
202308002/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant over omgevingsvergunning voor pluimveehouderij in Steenbergen

Op 14 mei 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 november 2023. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 1 maart 2022 door het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen is verleend aan [vergunninghoudster] voor het oprichten van een pluimveehouderij op het perceel [locatie 1]. [vergunninghoudster] is voornemens om een bestaande varkenshouderij met 872 dieren om te zetten naar een pluimveehouderij met 40.000 legkippen. [appellante], die woont op het perceel [locatie 2], is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank had eerder het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, ondanks haar bezwaren over de mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu, zoals een toename van vrachtwagenbewegingen en geluidsoverlast door de nieuwe inrichting. De Afdeling heeft de zaak op 8 mei 2025 behandeld en concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor het maken van een milieueffectrapport. Het hoger beroep van [appellante] is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202308002/1/R2.
Datum uitspraak: 14 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Kruisland, gemeente Steenbergen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West-­Brabant van 17 november 2023 in zaak nr. 22/5672 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen.
Procesverloop
Bij besluit van 1 maart 2022 heeft het college aan [vergunninghoudster] een omgevingsvergunning beperkte milieutoets verleend voor het oprichten van een pluimveehouderij op het perceel [locatie 1] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 25 oktober 2022 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 1 maart 2022 onder aanpassing van de motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 17 november 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[vergunninghoudster] en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[vergunninghoudster] en [appellante] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 mei 2025, waar het college, vertegenwoordigd door D. Oostvogels en W. Michels, zijn verschenen. Voorts is op de zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J. de Haas, advocaat te Rotterdam, en ing. F.H.J. Bouwmans, deskundige, als partij gehoord.
Overwegingen
Vooraf
Overgangsrecht Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 2 september 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [vergunninghoudster] is voornemens een varkenshouderij met 872 dieren om te zetten naar een pluimveehouderij met 40.000 legkippen in een nieuw te bouwen stal op het perceel. Voor de varkenshouderij is bij besluit van 12 april 2005 een revisievergunning verleend.
[vergunninghoudster] heeft in de eerste fase een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo. Het college heeft de aanvraag getoetst aan artikel 2.17 van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 2.2a, aanhef en onder e, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) en artikel 5.13b, eerste lid, van het Bor. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat geen milieueffectrapport moet worden gemaakt en heeft de omgevingsvergunning voor de hiervoor genoemde activiteit verleend.
[appellante] woont op het perceel [locatie 2]. Zij is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
3.       [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vergunde wijziging van varkenshouderij naar een pluimveehouderij zodanig belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben dat een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Zij wijst erop dat er een toename zal zijn van het aantal vrachtwagenbewegingen ten opzichte van de vergunning van 12 april 2005. Omdat haar woning op een korte afstand van de weg is gelegen, is zij bang dat die extra vrachtwagenbewegingen leiden tot een toename van geluidsoverlast. Verder wijst zij erop dat er een belangrijke toename zal zijn van geluid vanuit de inrichting van 11 ventilatoren en 2 warmtewisselaars met ventilatoren. Die toename zal volgens haar leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
3.1.    Wat door [appellante] in hoger beroep is aangevoerd, komt in de kern neer op een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Afdeling ziet in wat door haar in hoger beroep is aangevoerd, geen aanleiding om anders te oordelen dan wat de rechtbank heeft gedaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5.2 en 5.4 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Conclusie
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kamphorst-Timmer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025
776