202307586/1/R4.
Datum uitspraak: 14 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], ook handelend onder de naam [naam], en [appellant B], allebei wonend te Huis ter Heide, gemeente Zeist,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Zeist,
Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Sortie 16" vastgesteld.
Tegen het bestemmingsplan hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2025, waar [appellant A], bijgestaan door mr. K. van Driel, rechtsbijstandverlener te Heemskerk, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H. van Veldhuizen, A.S. Boersema, ing. K. Auee en drs. N.G. Geelkerken, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting het college van gedeputeerde staten van Utrecht, vertegenwoordigd door R.L.L. de Graauw, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 17 februari 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plan maakt de bouw van minimaal 150 en maximaal 200 woningen mogelijk. Het plangebied heeft een omvang van ongeveer 7 ha en grenst aan de kern van Soesterberg. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Vliegbasis Soesterberg en aan de zuidzijde door de Amersfoortseweg/Provincialeweg N237. Ten westen wordt het gebied begrensd door het woonwagencentrum Beukbergen en ten oosten door de nieuwe ontsluitingsweg en het bedrijventerrein Soesterberg-Noord.
De ontwikkeling van het plan maakt deel uit van het programma Hart van de Heuvelrug. Binnen dit programma worden ruim 25 projecten uitgevoerd die variëren van nieuwe natuur tot woningbouw, van ecoducten tot duurzame bedrijventerreinen. Het doel is om de ruimtelijke kwaliteit en de belevingswaarde van de Heuvelrug te versterken.
3. [appellant A] en [appellant B] hebben beroep ingesteld tegen het bestemmingsplan. Zij wonen aan [locatie 1] te Huis ter Heide en komen als omwonenden op tegen het plan, omdat zij vrezen voor aantasting van hun woon- en leefklimaat. Daarnaast komt [appellant A] ook als ondernemer op tegen het plan, omdat hij vreest dat het plan negatieve gevolgen zal hebben voor zijn bedrijf. [appellant A] handelt in caravans aan de [locatie 2] in Soesterberg onder de handelsnaam [naam].
4. Het college van gedeputeerde staten van Utrecht is eigenaar van de gronden van het plangebied en ook de ontwikkelende partij voor de voorziene woningbouw.
Intrekking
5. Op de zitting hebben [appellant A] en [appellant B] hun beroepsgrond dat in het plan ten onrechte niet is gedifferentieerd naar verschillende woningtypen ingetrokken. Ook heeft [appellant A] op de zitting zijn beroepsgronden dat een berekening van de gevolgen van fijnstof ontbreekt en dat het plan ten onrechte niet voorschrijft hoe de groene bufferzone aan de kant van het bedrijventerrein moet worden ingevuld, ingetrokken.
Nieuwe beroepsgronden
6. In dit geval is sprake van een bestemmingsplan als bedoeld in bijlage I, onderdeel 3.1, van de Chw. Afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw is van toepassing op het bestemmingsplan, omdat met het plan meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk worden gemaakt.
Artikel 1.6a van de Chw bepaalt dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd.
6.1. Voor zover [appellant A] en [appellant B] een beroep doen op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, betreft dit naar het oordeel van de Afdeling een nieuwe beroepsgrond, die na afloop van de termijn voor het instellen van beroep is ingediend. Deze nieuwe beroepsgrond blijft daarom op grond van artikel 1.6a van de Chw buiten beschouwing.
Opzet van de uitspraak
7. Hieronder staat hoe deze uitspraak verder is opgebouwd. De getallen tussen haakjes verwijzen naar het nummer van de overweging waar het desbetreffende onderwerp begint.
De Afdeling zal eerst het toetsingskader (overweging 8) weergegeven. Vervolgens zal de Afdeling ingaan op de inhoudelijke beroepsgronden waarbij achtereenvolgens de volgende onderwerpen aan de orde komen:
- geluid (overwegingen 9 en 10);
- fijnstof (overweging 11);
- natuur (overwegingen 12-14);
- uitbreidingsmogelijkheden (overweging 15);
- parkeren (overweging 16);
- bouwhoogte (overweging 17);
- woonwagenstandplaatsen (overweging 18);
- woon- en leefklimaat (overweging 19);
- uitvoerbaarheid plan (overweging 20).
Aan het einde van de uitspraak staat de conclusie (overwegingen 21 en 22).
Toetsingskader
8. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Geluid
- Geluidshinder
9. [appellant A] voert aan dat sprake zal zijn van onaanvaardbare geluidshinder bij zijn bedrijf als gevolg van de voorziene ontsluitingsweg van het plan. Tussen het plangebied en het bedrijfspand zal een drukke weg naar de woonwijk worden gerealiseerd op de voormalige vliegbasis. Deze weg zal veel geluidshinder gaan opleveren. Ook vraagt [appellant A] of de raad kan toezeggen dat er geen ontsluiting komt met het bedrijventerrein en dat er geen intensivering van verkeer op het bedrijventerrein plaats gaat vinden.
9.1. De Afdeling stelt vast dat het plangebied aan de oostzijde wordt ontsloten op de Westelijke Ontsluitingsweg. De Afdeling is van oordeel dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de voorziene ontwikkeling tot onaanvaardbare geluidhinder bij het bedrijf van [appellant A] zal leiden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de bedrijfsloods van [appellant A] geen geluidgevoelig object is. Zoals de raad in zijn verweerschrift stelt, wordt het bedrijf ontsloten via de Stemerdingweg en zal het verkeer van en naar het plangebied niet rijden via de Stemerdingweg. [appellant A] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de voorziene ontwikkeling met betrekking tot het aspect geluid effect heeft op zijn bedrijfsvoering.
Voor zover [appellant A] vraagt om een toezegging van de raad, overweegt de Afdeling dat dit buiten het onder 8 geschetste toetsingskader van dit plan valt. Overigens merkt de Afdeling hierover nog op dat de raad stelt dat het bedrijf van [appellant A] en het bedrijventerrein Soesterberg Noord zijn gesitueerd op het grondgebied van de gemeente Soest. De gemeente Zeist is niet bevoegd om toezeggingen te doen over toekomstige besluiten voor dat grondgebied.
9.2. Het betoog slaagt niet.
- Geluidscherm
10. [appellant A] voert aan dat ten onrechte geen geluidscherm wordt geplaatst tussen de voorziene woningbouw en het bedrijventerrein, waarop zijn bedrijf is gevestigd. Nu op een kortere afstand dan 50 m van het bedrijventerrein woningen worden voorzien, is dit in strijd met de Wet geluidhinder en met een goede ruimtelijke ordening. In dat kader wijst [appellant A] er ook op dat hij vreest voor strengere wetgeving ten aanzien van geluid en milieu en dat er daarom ruimere marges moeten worden genomen om problemen in de toekomst te voorkomen.
10.1. De raad stelt dat een geluidscherm tussen het bedrijf van [appellant A] en de voorziene woningen niet nodig is. Het bedrijf voldoet aan de richtafstanden van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: de VNG-brochure). De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat het bedrijf van [appellant A] op grond van het planologische regime valt onder milieucategorie 3.1 uit de Staat van bedrijfsactiviteiten. Voor bedrijven uit deze categorie geldt op grond van de VNG-brochure een richtafstand van 50 m. De raad heeft toegelicht dat ter plaatse van de voorziene ontwikkeling sprake is van omgevingstype gemengd gebied, zodat de richtafstand met één stap kan worden gereduceerd tot 30 m. Omdat de afstand tussen de gronden in het plangebied waaraan een bouwvlak is toegekend, en waar dus de gevel van de voorziene woningen kan komen, en de grens van de bestemming die het bedrijf van [appellant A] toestaat ongeveer 46 m is, kan aan de richtafstand worden voldaan. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat voor het bedrijf van [appellant A] voldaan wordt aan de richtafstand uit de VNG-brochure.
10.2. De raad heeft ook een geluidsonderzoek laten uitvoeren. Uit het onderzoek "Akoestisch onderzoek industrie- en verkeerslawaai" van LBP Sight van 12 september 2022 (hierna: het geluidsonderzoek) volgt dat de bedrijven langs de Stemerdingweg niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd als gevolg van de voorziene woningbouw en vanwege geluid ook niet zorgen voor een onacceptabel woonklimaat voor de voorziene woningen. Uit het geluidsonderzoek blijkt dat voor het bedrijf van [appellant A] geen geluidscherm nodig is. Wel is er een geluidscherm voor het papierverwerkingsbedrijf aan de Stemerdingweg 20 nodig. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in het plan. De Afdeling stelt vast dat op grond van artikel 7.2.6 van de planregels een omgevingsvergunning voor bouwen van een woning alleen kan worden verleend als over de volle lengte van de aanduidingen "geluidscherm" zoals te zien op de bijbehorende afbeelding, een gesloten geluidscherm is gerealiseerd en in stand wordt gehouden met een bouwhoogte van minimaal 7 m en een gewicht van minimaal 10 kg/m2. Op de afbeelding behorende bij artikel 7.2.6 van de planregels is ter hoogte van de gronden van Stemerdingweg 20 de functieaanduiding "geluidscherm" toegekend. De raad geeft in de nota van zienswijzen aan dat het voorziene geluidscherm ook het geluid uit de bedrijfsloods van [appellant A] zal tegenhouden bij openstaande deuren als ook het geluid van activiteiten vóór de bedrijfsloods.
10.3. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad gelet op het voorgaande zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de afschermende maatregelen tussen het plangebied en het bedrijventerrein waar [appellant A] is gevestigd, voldoende zijn.
10.4. Voor zover [appellant A] nog wijst op mogelijk strenge milieuwetgeving in de toekomst, overweegt de Afdeling het volgende. De Afdeling toetst het bestreden besluit op basis van de feiten zoals die zich voordeden en het recht zoals dat gold op het moment van het nemen van het bestreden besluit. De omstandigheid dat er mogelijk andere regelgeving zal komen, kan daarom niet worden betrokken bij de beoordeling van het geschil waarover deze uitspraak gaat.
10.5. Het betoog slaagt niet.
Fijnstof
11. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat een berekening van de gevolgen van fijnstof ontbreekt.
11.1. In paragraaf 5.4 van de plantoelichting is ingegaan op het onderwerp luchtkwaliteit. Daar wordt geconcludeerd dat het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Dat is een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van onder andere de concentratie fijnstof. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Zo is in het kader van de goede ruimtelijke ordening nog een nader inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. In de plantoelichting staat dat voldaan wordt aan de grenswaarden voor de maximale jaargemiddelde concentraties voor fijnstof en ook aan de grenswaarde voor de overschrijdingsdagen voor de etmaalnorm voor fijnstof. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten om aan de juistheid hiervan te twijfelen.
11.2. Gelet hierop oordeelt de Afdeling dat wat [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat de raad de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit onvoldoende in ogenschouw heeft genomen.
Het betoog slaagt niet.
Natuur
- Natuurbelangen
12. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat de nadelige gevolgen voor diersoorten en de natuur als gevolg van het plan niet opwegen tegen de voordelen van grootschalige woningbouw. Subsidiair voeren zij aan dat in het mitigatieplan de juiste inrichtings- en beheermaatregelen ontbreken.
12.1. De Afdeling ziet in het aangevoerde niet dat de raad niet het algemeen belang van woningbouw zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van het behoud van de bosbestemming in het plangebied. In het verweerschrift stelt de raad dat de voorziene ontwikkeling onderdeel uitmaakt van het Programma Hart van de Heuvelrug. In dat programma is op het gebiedsniveau van de Utrechtse Heuvelrug een afweging gemaakt tussen het verbeteren van de ecologische structuur op de Heuvelrug en de woningbouwbehoefte in de Utrechtse regio. In ruil voor onder meer de bouw van ecoducten zoals bij Beukbergen en de aanleg van nieuwe natuur zoals op de voormalige Vliegbasis Soesterberg, zijn locaties voor woningbouw aangewezen, zoals de voorziene ontwikkeling, op locaties waar dat geen belemmering vormt voor de ecologische hoofdstructuur. Verder stelt de raad in zijn verweerschrift dat in de plantoelichting is beschreven op welke wijze de natuurbelangen zijn afgewogen bij de voorziene ontwikkeling en dat voor de voorziene ontwikkeling een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) is verleend. Op de zitting heeft de raad desgevraagd toegelicht dat de Wnb-ontheffing inmiddels ook onherroepelijk is.
Voor zover [appellant A] en [appellant B] wijzen naar het mitigatieplan, is op de zitting vast komen te staan dat het mitigatieplan onderdeel uitmaakt van de Wnb-ontheffing. In deze procedure ligt de Wnb-ontheffing niet ter beoordeling voor.
Het betoog slaagt niet.
- Groenvoorzieningen plangebied
13. [appellant A] voert aan dat de gewenste aanplant van nieuwe bomen langs de Westelijke Ontsluitingsweg niet is geborgd in het bestreden plan. In dat kader wijst hij er ook op dat niet is onderzocht of de aanplant van deze bomen de kans op klachten over het bedrijventerrein zou verminderen.
[appellant A] en [appellant B] voeren aan dat het bestreden plan de bosomlijsting van het plangebied niet borgt, waardoor de handhaafbaarheid onvoldoende is verzekerd. Volgens hen moet de bosomlijsting tussen de 10 en 15 m breed zijn. Ook voeren [appellant A] en [appellant B] aan dat in het bestreden plan ten onrechte de groene bufferzone tussen hun woonwijk en de gronden van het plangebied niet al is ingevuld.
13.1. Voor zover [appellant A] heeft aangevoerd dat de gewenste aanplant van bomen langs de Westelijke Ontsluitingsweg niet is geborgd in het plan, overweegt de Afdeling het volgende. De Afdeling stelt vast dat de Westelijke Ontsluitingsweg geen onderdeel uitmaakt van het bestreden plan. De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte is echter niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Gelet op wat [appellant A] heeft aangevoerd, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing een goede ruimtelijke ordening dient. Zij betrekt daarbij dat de raad in zijn verweerschrift stelt dat de aanplant en het hebben van bomen vanwege eventuele hinder niet noodzakelijk is om woningbouw mogelijk te maken in de buurt van het bedrijf van [appellant A] en andersom ook niet om die bedrijfsbestemming te kunnen continueren. Een dergelijke visuele afscherming kan wel helpen om eventuele klachten van omwonenden te voorkomen of beperken, aldus de raad, maar is dus niet noodzakelijk uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling vindt in hetgeen [appellant A] heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich niet op dit standpunt mocht stellen.
13.2. Voor zover [appellant A] en [appellant B] wijzen op de bosomlijsting tussen de voorziene woningen en het terrein van Beukbergen, stelt de Afdeling vast dat tussen de woonwijk van [appellant A] en [appellant B] en de gronden in het plangebied waaraan de bestemming "Woongebied" is toegekend, gronden zijn gesitueerd waaraan de bestemming "Bos" en de functieaanduiding "specifieke vorm van bos - bosrand" zijn toegekend. Op grond van artikel 3.1, aanhef en lid f, van de planregels geldt ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van bos - bosrand" dat de groene bosrand ter afscherming naar het terrein van Beukbergen, zoals nader beschreven in het bij de regels behorende Beeldkwaliteitsplan Sortie 16 (bijlage 2 van de planregels; hierna: het beeldkwaliteitsplan), in stand moet worden gehouden. In het beeldkwaliteitsplan staat dat de bestaande bosrand wordt behouden als versterking van de afscherming van het terrein van Beukbergen en de voorziene woonwijk. Voor zover [appellant A] en [appellant B] aanvoeren dat de bosomlijsting niet is gewaarborgd in het plan, mist dit betoog dus feitelijke grondslag.
Daarnaast heeft de raad op de zitting toegelicht dat de bufferzone tussen de woonwijk van [appellant A] en [appellant B] en het plangebied zal worden ingericht zoals staat genoemd in het beeldkwaliteitsplan. De exacte invulling zal in overleg met de bewonerscommissie van Beukbergen worden ingevuld, aldus de raad. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanknopingspunten dat de raad de exacte invulling van de bosbestemming al had moeten invullen.
Verder stelt de Afdeling vast dat de bosbestemming aan de kant van het terrein van Beukbergen ongeveer 9 m breed is. [appellant A] en [appellant B] hebben onvoldoende onderbouwd waarom de voorziene bosomlijsting tussen de 10 m en 15 m zou moeten zijn en de voorziene bosomlijsting van 9 m niet volstaat.
13.3. De betogen slagen niet.
- Klimaat
14. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat het niet duidelijk is of het bestreden plan wel klimaatadaptief is. Zij vragen zich af of wel rekening is gehouden met hittestress, wateroverlast, droogte en waterveiligheid.
14.1. Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
14.2. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt. Voor zover het betoog van [appellant A] en [appellant B] ziet op het woon- en leefklimaat van de toekomstige bewoners van de voorziene woningen, geldt het volgende. Gelet op artikel 8:69a van de Awb kunnen [appellant A] en [appellant B] alleen opkomen voor het belang van hun eigen woon- en leefklimaat. De Afdeling komt daarom in zoverre niet toe aan een inhoudelijke bespreking van de beroepsgrond.
14.3. Voor zover [appellant A] en [appellant B] op de zitting hebben aangegeven te vrezen voor wateroverlast op hun eigen perceel, heeft de raad op de zitting desgevraagd toegelicht dat het bestreden plan erop is gericht dat de gronden van het plangebied water op kunnen nemen. De bosranden worden namelijk overeind gehouden. Daarnaast wijst de raad erop dat in artikel 7.2.7 van de planregels is bepaald dat een omgevingsvergunning voor bouwen van een woning alleen kan worden verleend als is voorzien in de aanleg van een waterberging met een capaciteit van ten minste 45 liter per vierkante meter bebouwd oppervlak, die na 24 uur na een bui weer voor 90% beschikbaar is en na realisatie ook in stand wordt gehouden.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de vrees voor wateroverlast door de voorziene ontwikkeling op het perceel van [appellant A] en [appellant B] gegrond is.
14.4. Voor zover [appellant A] en [appellant B] zich in zijn algemeenheid afvragen of rekening is gehouden met hittestress, wateroverlast, droogte en waterveiligheid, overweegt de Afdeling dat zij dit betoog niet nader hebben geconcretiseerd.
14.5. De betogen slagen niet.
Uitbreidingsmogelijkheden
15. [appellant A] betoogt dat hij door het bestemmingsplan ten onrechte wordt beperkt in zijn uitbreidingsmogelijkheden. De voorziene woningbouw is te dicht gesitueerd bij het bedrijventerrein Soesterberg Noord, waar zijn bedrijfspand is gevestigd. Het bestreden plan ontneemt hem de mogelijkheid om een bedrijf in milieucategorie 3.2 te beginnen. Gelet hierop zou de voorziene woningbouw pas op 200 m van de bedrijfsloods mogelijk moeten worden gemaakt.
15.1. Het bedrijf van [appellant A] is gevestigd aan de [locatie 2] te Soesterberg. De Afdeling stelt vast dat op grond van het planologische regime van de gemeente Soest op de gronden van [naam] een bedrijf mogelijk wordt gemaakt van maximaal categorie 3.1.
15.2. De raad stelt zich op het standpunt dat het in strijd is met een goede ruimtelijke ordening als zonder redelijke grondslag 200 m ruimte kan worden geclaimd op gronden van een derde. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor de conclusie dat de raad zich niet op dit standpunt mocht stellen en dat de voorziene woningen op een grotere afstand van het bedrijf van [appellant A] af gesitueerd hadden moeten worden. De Afdeling betrekt daarbij dat er geen zodanig concrete voornemens voor wijziging van de bedrijfsactiviteiten waren ten tijde van de vaststelling van het plan dat de raad daar bij de vaststelling van het plan rekening mee had moeten houden. De enkele stelling op de zitting van [appellant A] dat hij in de toekomst ook onderhoudsdiensten wil aanbieden voor caravans en campers is onvoldoende.
Het betoog slaagt niet.
Parkeerplaatsen
16. [appellant A] voert aan dat niet duidelijk is of voldoende parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd binnen het plangebied en waar deze dan zullen worden gesitueerd.
16.1. Op de gronden waaraan de bestemming "Woongebied" is toegekend kunnen op grond van artikel 7.1, onder e, van de planregels onder meer parkeervoorzieningen worden gerealiseerd. De raad stelt in zijn verweerschrift dat het plan maximaal 200 en minimaal 150 woningen mogelijk maakt en dat er nog geen concrete bouwplannen zijn voor de invulling van het plangebied. De definitieve afweging voor het parkeren wordt daarom doorgeschoven naar het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen, aldus de raad. De Afdeling stelt vast dat in artikel 15.1 van de planregels een voorwaardelijke verplichting is opgenomen die inhoudt dat voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd voor de voorziene woningen. Zo staat in artikel 15.1, onder a, van de planregels dat een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, niet mag worden gebouwd, verbouwd of van functie veranderen wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien. In artikel 15.1, onder b, van de planregels staat dat de omgevingsvergunning voor het bouwen of het gebruik alleen kan worden verleend als wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals opgenomen in de Parkeerbeleidsnota Zeist van 3 mei 2004 en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met deze wijziging. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat voor de gronden van het plangebied proefverkavelingen zijn gemaakt voor het parkeren en dat is gebleken dat er genoeg ruimte is binnen het plangebied voor parkeergelegenheid. In de plantoelichting is een figuur uit de Gebiedsvisie Sortie 16 opgenomen waarop deze proefverkavelingen staan afgebeeld. Hierop is uitgewerkt dat voor grondgebonden woningen er geparkeerd wordt op eigen terrein en dat bezoekers van deze woningen parkeren langs de openbare weg. Voor de toekomstige bewoners en bezoekers van appartementen wordt het parkeren ook op eigen terrein gerealiseerd.
In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat in voldoende parkeerplaatsen kan worden voorzien ten behoeve van de voorziene ontwikkeling.
Het betoog slaagt niet.
Bouwhoogte
17. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat een maximale toegestane bouwhoogte van 18 m te hoog is. Dit zal ten koste gaan van hun uitzicht.
17.1. De Afdeling overweegt dat enige aantasting van het uitzicht van [appellant A] en [appellant B] door het realiseren van de voorziene ontwikkeling niet uit te sluiten is, omdat de gronden in het plangebied nog onbebouwd zijn. De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat er geen sprake zal zijn van een onevenredige aantasting van het uitzicht. In dat verband acht de Afdeling van belang dat de afstand tussen het perceel van [appellant A] en [appellant B] en de gronden van het plangebied waaraan de bestemming "Woongebied" en de maximale bouwhoogte van 18 m is toegekend, ongeveer 400 m is. Verder stelt de Afdeling vast dat tussen de woonwijk van [appellant A] en [appellant B] en gronden in het plangebied waaraan de bestemming "Woongebied" is toegekend, gronden zijn gesitueerd waaraan de bestemming "Bos" en de functieaanduiding "specifieke vorm van bos - bosrand" zijn toegekend. Op grond van artikel 3.1, aanhef en onder f, van de planregels geldt ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van bos - bosrand" dat de groene bosrand ter afscherming naar het terrein van Beukbergen, zoals nader beschreven in het bij de regels behorende Beeldkwaliteitsplan Sortie 16 (bijlage 2 van de planregels), in stand moet worden gehouden. In het beeldkwaliteitsplan staat dat de bestaande bosrand wordt behouden als versterking van de afscherming van het terrein van Beukbergen en de voorziene woonwijk. Op de zitting heeft de raad nader toegelicht dat het gaat om volwassen bomen van 10 m hoog, die op zichzelf dus al een afschermende werking hebben. Verder overweegt de Afdeling dat geen recht op vrij uitzicht bestaat (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1159, onder 10). Het betoog slaagt niet.
Woonwagenstandplaatsen
18. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat het bestreden plan ten onrechte niet voorziet in woonwagenstandplaatsen. Zij wijzen erop dat er een wachtlijst is voor meer dan 50 standplaatsen. Als er al iets gerealiseerd moet worden op de gronden van het plangebied dan zouden dat volgens hen standplaatsen voor woonwagens moeten zijn.
18.1. De Afdeling stelt voorop dat het de raad vrij staat om voor de gronden van het plangebied een nieuwe bestemming vast te stellen, met gebruikmaking van de hem toekomende beleidsvrijheid en na afweging van alle betrokken belangen. In de nota van zienswijzen geeft de raad aan dat door de jaren heen onvoldoende woningen zijn gerealiseerd en dat er daarom een grote woningbouwopgave is. Op basis van de Woonvisie is er daarbij gemotiveerd voor gekozen om op Sortie 16 het sociale en middensegment te versterken. Daarbij wijst de raad erop dat in 2018 een nieuw planologisch regime voor het terrein Beukbergen is vastgesteld, waarbij niet alleen een grondige herinrichting van het woonwagencentrum is gerealiseerd, maar ook extra standplaatsen. In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad het plan niet had mogen vaststellen. De enkele omstandigheid dat [appellant A] en [appellant B] een andere uitkomst wensen is daarvoor ontoereikend.
Het betoog slaagt niet.
Woon- en leefklimaat
19. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat sprake zal zijn van een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat, omdat zij eerst naast een bos woonden en straks naast een nieuwe woonwijk. Deze onaanvaardbare aantasting kan volgens hen alleen worden gecompenseerd als er meer standplaatsen voor woonwagens komen of een verzorgingshuis voor woonwagenbewoners mogelijk wordt gemaakt. Verder vragen [appellant A] en [appellant B] zich af hoe het zit met de aspecten geluid, licht, privacy en de situeringswaarde.
19.1. De Afdeling stelt vast dat [appellant A] en [appellant B] op ongeveer 280 m afstand van het plangebied af wonen. In de nota van zienswijzen staat dat geen compensatie nodig is, omdat er geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat plaatsvindt. Met de belangen van de bewoners van Beukbergen is rekening gehouden door voldoende afstand aan te houden en de afschermende bosstrook te behouden. In de omgeving blijft voldoende bos en natuur behouden voor een fijn woon- en leefklimaat, aldus de raad.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt mocht stellen dat geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor zover [appellant A] en [appellant B] in het algemeen nog wijzen op de aspecten geluid, licht, privacy en de situeringswaarde, hebben zij hun betoog onvoldoende geconcretiseerd.
19.2. Het betoog slaagt niet.
Uitvoerbaarheid plan
20. [appellant A] voert aan dat onduidelijk is of het bestreden plan uitvoerbaar is. Zo is volgens hem het plan in strijd met Rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid. Ook mist hij een toelichting over de financiële uitvoerbaarheid en ontbreekt een planschaderisicoanalyse.
20.1. Bij een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat bestemmingsplan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot de vernietiging van het bestreden besluit als de raad redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen op voorhand niet uitvoerbaar is.
20.2. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanknopingspunten voor de stelling dat het plan op voorhand niet uitvoerbaar is. Voor zover [appellant A] wijst op strijdigheid met beleid, heeft hij dit betoog niet nader geconcretiseerd. Verder is in paragraaf 7 van de plantoelichting ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan. [appellant A] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die aannemelijk maken dat het plan op voorhand niet uitvoerbaar is. In het verweerschrift staat verder ook nog dat de provincie de grondexploitatie voert en daarmee het financiële risico draagt. Voor wat betreft de planschaderisicoanalyse stelt de raad dat de gemeente bij de provincie Utrecht als initiatiefnemer privaatrechtelijk heeft bedongen dat eventuele planschadeclaims voor rekening van de provincie komen. De risico's op planschade worden zo laag ingeschat dat er geen aanleiding is om op voorhand een algemene planschaderisicoanalyse uit te voeren, aldus de raad.
20.3. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat er geen redenen zijn waarom het plan op voorhand niet uitvoerbaar is.
20.4. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
21. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
22. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Ewijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025
867