202206055/1/A2.
Datum uitspraak: 14 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Stichting JAM (hierna: de stichting), gevestigd in Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 september 2022 in zaak nr. 21/4030 in het geding tussen:
de stichting
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2021 heeft het college de aanvraag van de stichting om subsidie afgewezen.
Bij besluit van 27 juli 2021 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 september 2022 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2025, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.H.J. van Riessen, advocaat in Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.O. Vos, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De stichting organiseert activiteiten en projecten voor culturele participatie in Amsterdam en omstreken. Zij organiseert onder meer jaarlijks de Kunstschooldagen (hierna in enkelvoud: de Kunstschooldag) voor circa 6.000 leerlingen in groep 8 van meerdere basisscholen. De Kunstschooldag is de afsluiting van de culturele scholing van de leerlingen. De leerlingen bezoeken met hun begeleiders drie verschillende activiteiten zoals een concert of een dansworkshop. De stichting heeft voor de editie van 2021 subsidie aangevraagd op grond van de Subsidieregeling sociale basis Amsterdam 2021 (hierna: de Subsidieregeling). In de jaren daarvoor en daarna heeft zij ook subsidie aangevraagd.
2. Het wettelijk kader staat in de bijlage van deze uitspraak.
Standpunt van het college
3. Het college heeft de aanvraag, net zoals de aanvragen van andere jaren, afgewezen omdat de Kunstschooldag geen subsidiabele activiteit is (zie voor de weigeringsgrond artikel 1.6, tweede lid, aanhef en onder c, van de Subsidieregeling). De Kunstschooldag valt niet onder de subsidiabele activiteiten bedoeld in artikel 2.3.1, tweede lid, onder b, van de Subsidieregeling. Dit artikel bepaalt dat activiteiten, (veelal) buiten schooltijd voor en door jeugdigen op de gebieden sport en gezondheid, kunst en cultuur, natuur en techniek, media en communicatie en burgerschapsvorming en beroepsoriëntatie in het kader van brede talentontwikkeling, in aanmerking kunnen komen voor subsidie. De Kunstschooldag vindt plaats tijdens schooltijd en is de afsluiting van de culturele educatie van de basisscholen.
Uitspraak van de rechtbank
4. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het college zich op het standpunt stellen dat de Kunstschooldag geen subsidiabele activiteit in de zin van artikel 2.3.1, tweede lid, onder b, van de Subsidieregeling is. De Kunstschooldag vindt plaats tijdens schooltijd en wordt niet door jeugdigen georganiseerd in het kader van brede talentontwikkeling.
5. Op grond van artikel 1.6, tweede lid, aanhef en onder g, van de Subsidieregeling kan een aanvraag om subsidie worden geweigerd als op andere wijze in de activiteit is voorzien of als financiering op grond van een andere regeling mogelijk is of voorgeschreven is. Het college wijst er terecht op dat scholen op grond van de Verordening lokaal onderwijsbeleid Amsterdam (hierna: de Verordening) subsidie ontvangen die zij kunnen besteden aan cultuureducatie onder schooltijd, zoals de Kunstschooldag. Het college had dus ook deze weigeringsgrond kunnen inroepen om de aanvraag af te wijzen.
Hoger beroep
6. Gelet op de toekomstige besluitvorming over haar aanvragen heeft de stichting belang bij haar hoger beroep.
Weigeringsgronden
7. De stichting betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat haar aanvraag voldoet aan het doel van de Subsidieregeling. De Kunstschooldag is de afsluiting van het laatste jaar van de scholen, maar staat los van het curriculum van de scholen. Uit artikel 2.3.1, tweede lid, onder b, van de Subsidieregeling volgt niet dat de subsidiabele activiteit buiten schooltijd moet plaatsvinden. In de bepaling staat "(veelal) buiten schooltijd", wat betekent dat activiteiten binnen schooltijd niet zijn uitgesloten. Het evenement is georganiseerd voor jeugdigen en wordt gedragen door jeugdigen. De Kunstschooldag wordt weliswaar voor een aanzienlijk deel georganiseerd door de stichting met de scholen, maar elk evenement moet tot op zekere hoogte worden georganiseerd door volwassenen. Ten slotte is de subsidie die scholen krijgen op grond van de Verordening niet geschikt om de Kunstschooldag te financieren. Bij toepassing van de Verordening zouden de scholen samen de regie moeten voeren over de Kunstschooldag en dat is niet haalbaar. Het is beter als de stichting op grond van de Subsidieregeling de financiering bij één loket kan krijgen.
7.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college mocht stellen dat de Kunstschooldag geen subsidiabele activiteit is als bedoeld in de Subsidieregeling. Hoewel de Subsidieregeling niet uitsluit dat een evenement tijdens schooltijd subsidiabel is, wordt de Kunstschooldag niet door jeugdigen georganiseerd.
7.2. Het college heeft met de Verordening invulling gegeven aan zijn beleidsruimte om de subsidiëring op andere wijze vorm te geven dan voorheen. Het college heeft ervoor gekozen om subsidie in de vorm van cultuurvouchers aan scholen te verlenen, in plaats van direct aan de stichting. Voor zover de Kunstschooldag wel een subsidiabele activiteit zou zijn, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Verordening voorziet in financiering voor de culturele educatie van scholen. Met de cultuurvouchers kunnen de scholen gezamenlijk de Kunstschooldag (mede) financieren. Het college had dus ook een andere weigeringsgrond van de Subsidieregeling kunnen inroepen om de aanvraag af te wijzen.
7.3. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. M.C Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025
284-1100
Bijlage
Wettelijk kader
Subsidieregeling sociale basis Amsterdam 2021
Artikel 1.4
1. Deze regeling voorziet in voorschriften voor de verstrekking van eenmalige of periodieke subsidies betreffende:
a. stadsbrede inzet ten behoeve van de ondersteuningsstructuur voor sport en bewegen;
b. activiteiten gericht op zelfredzaamheid, ontplooiing en gelijke kansen volwassenen;
c. activiteiten gericht op zelfredzaamheid, ontplooiing en gelijke kansen jeugd.
2. In hoofdstuk 2 zijn per activiteitengroep bedoeld in lid 1. onder a., b. en c. in aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 1 voorschriften opgenomen.
Artikel 1.6
1. In aanvulling op artikel 9, eerste lid, van de ASA 2013 weigert het college een subsidie te verlenen als de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd al is gestart of heeft plaatsgevonden.
2. In aanvulling op artikel 9, tweede lid, van de ASA 2013 kan het college geheel of gedeeltelijk weigeren een subsidie te verlenen als:
a. de activiteiten naar het oordeel van het college onvoldoende bijdragen aan het doel van deze subsidieregeling en/of niet in overeenstemming zijn met gemeentelijk beleid;
b. de activiteiten naar oordeel van het college onvoldoende bijdragen aan de prioriteiten die het college voor de sociale basis heeft;
c. de activiteiten naar het oordeel van het college niet passen binnen de subsidiabele activiteiten zoals in deze regeling omschreven;
d. de activiteiten naar het oordeel van het college onvoldoende aansluiten bij de gebiedsgerichte opgave(n) sociale basis;
e. er naar het oordeel van het college in het gebied waarop de aanvraag betrekking heeft al voldoende aanbod is dat in de vraag voorziet;
f. de aanvrager naar het oordeel van het college niet of onvoldoende beschikt over verbinding met het gebied waarop de aanvraag betrekking heeft;
g. naar de mening van het college sprake is van een activiteit waarin al op andere wijze wordt voorzien of waarvoor financiering op grond van een andere regeling is voorgeschreven of mogelijk is;
h. de activiteiten naar het oordeel van het college te grote risico’s met zich mee brengen voor de ontwikkeling, gelijke behandeling, gezondheid of veiligheid van deelnemers of andere betrokkenen;
i. er voor uitvoering van de activiteiten meer uren, of een hogere prijs per uur wordt gerekend dan die door het college redelijk wordt geacht.
Artikel 2.2.1
Het college kan een eenmalige of periodieke subsidie verlenen voor een of meerdere uit te voeren activiteiten gericht op het vergroten van zelfredzaamheid, ontplooiing en gelijke kansen voor volwassenen waaronder vallen:
a. beheer en exploitatie van sociale accommodaties of tenminste ondersteuning aan hen die dit uitvoeren;
b. coördinatie van programmering van sociale accommodaties of tenminste ondersteuning aan hen die dit uitvoeren;
c. ontvangen, verwijzen, begeleiden en toeleiden van Amsterdammers, waaronder mantelzorgers, naar passende activiteiten en/of voorzieningen;
d. stimuleren van een verbonden stad en een kansrijke omgeving waarin iedereen in gelijke mate meedoet en zichzelf kan zijn door elkaar te ontmoeten, van en over elkaar te leren en netwerken te vormen;
e. ondersteunen en faciliteren van zelforganisaties en bewoners(groepen) bij het organiseren van activiteiten waarin een divers, samenhangend aanbod met voldoende spreiding binnen de sociale basis het uitgangspunt is;
f. het stimuleren van vrijwillige inzet en het werven, matchen, toerusten en begeleiden van vrijwilligers;
g. preventie en vroegsignalering;
h. bevorderen van de inclusiviteit van de samenleving, onder andere door het verbeteren van de positie en vergroten van de acceptatie en zichtbaarheid van Amsterdammers die door herkomst, religie, beperking, seksuele oriëntatie of gender te maken hebben met achterstelling en/of uitsluiting;
i. herdenken en vieren van de gedeelde geschiedenis van Amsterdammers;
j. een (groepsgericht)aanbod gericht op het bieden van praktische hulp en steun en het vergroten en onderhouden van vaardigheden die nodig zijn voor zelfredzaamheid, in het bijzonder gericht op de collegeprioriteiten in de sociale basis.
Artikel 2.3.1
1. Het college kan een eenmalige of periodieke subsidie verlenen voor een of meerdere uit te voeren activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.2.1 aanhef en onder a. t/m i., gericht op het vergroten van zelfredzaamheid, ontplooiing en gelijke kansen van de Amsterdamse jeugd.
2. In aanvulling op het eerste lid kan het college tevens een eenmalige of periodieke subsidie verlenen voor:
a. spelinloop waarbij het gaat om laagdrempelige activiteiten gericht op samen spelen, ontmoeten en bewegen voor ouders en kinderen in combinatie met ondersteuning bij opvoed- en ontwikkelingsvragen;
b. activiteiten, (veelal) buiten schooltijd voor en door jeugdigen op gebied van de thema's sport en gezondheid, kunst en cultuur, natuur en techniek, media en communicatie en burgerschapsvorming en beroepsoriëntatie in het kader van brede talentontwikkeling;
c. informatie, advies en voorlichting voor jeugdigen over relevante thema’s, of om een hulp- of informatievraag te verhelderen, en daarover eventueel het gesprek te voeren (met ouders) om de weg naar hulp of ondersteuning te vinden;
d. laagdrempelige begeleiding of coaching voor jeugdigen die extra aandacht nodig hebben of kunnen gebruiken bij hun persoonlijke en cognitieve ontwikkeling;
e. professioneel kinder- en jongerenwerk;
f. veldwerk voor (kwetsbare) jeugdigen waarbij het gaat om het signaleren van jeugdigen die ondersteuning nodig hebben, het in kaart brengen van problematiek en het toeleiden naar activiteiten en/ of hulpverlening;
g. activiteiten gericht op het versterken van de eigen identiteit, (online) veerkracht, weerbaarheid, zelfvertrouwen en emancipatie.