202305937/4/A3.
Datum beslissing: 19 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoekster], wonend in [woonplaats],
verzoekster,
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Bij e-mail, ingekomen op 12 mei 2025, heeft [verzoekster] verzocht om wraking van staatsraden mr. N. Verheij, mr. G.O. Veldhuizen en mr. M. den Heyer (hierna: de staatsraden) als leden van de meervoudige kamer belast met de behandeling van de zaak nr. 202305937/1/A3.
Overwegingen
1. Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. Ingevolge artikel 8:16, vierde lid, van de Awb wordt een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter niet in behandeling genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3. Ingevolge artikel 3, vierde lid, aanhef en onder e, van de Wrakingsregeling bestuursrechterlijke colleges 2022 (hierna: de Wrakingsregeling) kan de wrakingskamer zonder daartoe een zitting te houden, beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen indien het een volgend verzoek ten aanzien van hetzelfde lid of dezelfde leden betreft en geen feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
4. Het verzoek van [verzoekster] is haar tweede verzoek om wraking van de staatsraden. Bij beslissing van 2 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2001, heeft de Afdeling haar eerste verzoek om wraking van de staatsraden afgewezen. 5. De Afdeling stelt vast dat zowel het eerste als het tweede verzoek van [verzoekster] zijn gegrond op de gang van zaken op de zitting van 19 maart 2025. Net als in het eerste verzoek, heeft [verzoekster] aan het tweede verzoek ten grondslag gelegd dat de staatsraden haar zaak onvolledig hebben behandeld, dat zij suggestieve vragen stelden en onvoldoende kritisch waren naar de gemeente. Ook betoogt zij opnieuw dat de staatsraden belangrijk bewijsmateriaal hebben genegeerd, zoals het stuk waaruit volgens [verzoekster] blijkt dat aan haar een ligplaatsvergunning is verleend. Over de gang van zaken op de zitting als grond voor wraking heeft de Afdeling al een oordeel gegeven in haar beslissing van 2 mei 2025.
6. De Afdeling oordeelt dat [verzoekster] in haar nu aan de orde zijnde verzoek om wraking geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan haar bekend zijn geworden. Daarom laat de Afdeling op grond van artikel 8:16, vierde lid, van de Awb en artikel 3, vierde lid, aanhef en onder e, van de Wrakingsregeling dit verzoek zonder een zitting te houden, buiten behandeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
laat het verzoek buiten behandeling.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Toonen, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Toonen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2025
987