ECLI:NL:RVS:2025:2256

Raad van State

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
202305248/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel voor alleenstaande moeder uit Marokko met minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een alleenstaande moeder uit Marokko, die samen met haar drie minderjarige kinderen in Nederland verblijft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 8 juni 2023 haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De rechtbank Den Haag heeft op 9 augustus 2023 het beroep van de moeder ongegrond verklaard. De moeder vreesde bij terugkeer naar Marokko strafrechtelijk vervolgd te worden vanwege het feit dat zij een buitenechtelijk kind heeft. De minister beschouwde Marokko als een veilig land van herkomst en stelde dat de moeder niet aannemelijk had gemaakt dat zij vervolging zou ondervinden.

In hoger beroep heeft de moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat, verschillende stukken overgelegd ter onderbouwing van haar vrees voor vervolging. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de moeder aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Marokko te maken krijgt met strafrechtelijke vervolging. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris, en oordeelt dat de minister een nieuw besluit moet nemen, waarbij de belangen van de minderjarige kinderen in acht moeten worden genomen. De minister wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de moeder.

Uitspraak

202305248/1/V3.
Datum uitspraak: 20 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant], mede voor haar minderjarige kinderen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 9 augustus 2023 in zaak nr. NL23.17035 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van appellant om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 9 augustus 2023 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. B.A. Palm, advocaat in Utrecht, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling een nader stuk ingediend.
Appellant heeft daarop gereageerd.
Overwegingen
Inleiding
1.       Appellant komt uit Marokko. Zij is een alleenstaande moeder en verblijft in Nederland met haar drie minderjarige kinderen. Haar jongste kind is in Nederland geboren uit een relatie met haar ex-partner, met wie zij niet getrouwd was.
Appellant heeft een asielaanvraag ingediend, omdat zij vreest dat zij bij terugkeer naar Marokko strafrechtelijk zal worden vervolgd op grond van het feit dat zij een buitenechtelijk kind heeft. Seks buiten het huwelijk, waaronder wordt verstaan ‘seks tussen twee personen die niet getrouwd zijn’, is in Marokko strafbaar gesteld bij de artikelen 490 en 491 van het Wetboek van Strafrecht.
1.1.    De minister heeft de asielaanvraag afgewezen, omdat zij Marokko voor appellant en haar minderjarige kinderen als een veilig land van herkomst beschouwt. Volgens de minister heeft appellant namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Marokko te maken krijgt met strafrechtelijke vervolging.
Beleid: Marokko als veilig land van herkomst
2.       De minister heeft Marokko aangemerkt als veilig land van herkomst. Dat geldt niet voor onder meer personen die te maken krijgen met strafrechtelijke vervolging, en die concreet aannemelijk kunnen maken dat de in Marokko bestaande wettelijke waarborgen tegen schendingen van de rechten en vrijheden in hun individuele geval niet worden geboden. Dat staat in paragraaf C7/1.2 van de Vc 2000. De minister heeft in hoger beroep toegelicht dat dit betekent dat sprake moet zijn van concrete en individuele aanwijzingen dat strafrechtelijke vervolging daadwerkelijk zal volgen.
De grief en de beoordeling daarvan
3.       Appellant klaagt in de enige grief onder meer over het oordeel van de rechtbank dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij strafrechtelijk zal worden vervolgd als zij terugkeert naar Marokko.
3.1.    Appellant heeft ter onderbouwing van haar klacht de volgende stukken overgelegd:
- Het artikel van het Austrian Centre for Country of Origin and Asylum Research and Documentation, ‘Anfragebeantwortung zu Marokko: Verurteilungen wegen auβerehelichem Geschlechtsverkehr; Nennung von konkreten Fällen’, van 19 december 2019;
- Het rapport van MRA/Mobilising for Rights, ‘Protection Not Prison: How the criminalization of sexual relations outside of marriage promotes violence’, van juni 2022;
- Het ‘Kort Thematisch Ambtsbericht inzake het ne bis in idem-beginsel, buitenlandse strafvonnissen en privacywetgeving in Marokko’ van juli 2023;
- Een e-mail van MRA/Mobilising for Rights van 14 december 2023.
3.2.    De grief slaagt. Appellant heeft aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Marokko te maken krijgt met strafrechtelijke vervolging, en dat de in Marokko bestaande wettelijke waarborgen tegen schendingen van de rechten en vrijheden in haar individuele geval niet worden geboden. Zij heeft daartoe namelijk concrete en individuele aanwijzingen aangevoerd.
3.3.    Ten eerste wijst appellant op de informatie in het rapport van MRA/Mobilising for Rights waaruit blijkt dat in 2020 10.376 strafrechtelijke vervolgingen vanwege buitenhuwelijkse seks hebben plaatsgevonden in Marokko. Hieruit volgt dat de strafbepalingen over buitenhuwelijkse seks worden toegepast en dat sprake is van een niet verwaarloosbaar aantal vervolgingen.
3.4.    Ten tweede betoogt appellant terecht dat de rechtbank ten onrechte bij haar oordeel heeft betrokken dat niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten actief op zoek gaan naar overtreders van het strafrechtelijke verbod op buitenhuwelijkse seks. Appellant voert terecht aan dat de Marokkaanse autoriteiten dat in haar geval niet hoeven te doen. Zij zal bij gedwongen terugkeer naar Marokko namelijk bij hen bekend zijn of bij hen bekend raken.
Appellant wijst er namelijk terecht op dat zij zich zal moeten wenden tot de Marokkaanse autoriteiten om officiële identiteitsdocumenten voor haar jongste kind te verkrijgen. Daartoe zal zij de Nederlandse geboorteakte over moeten leggen waarop geen vader wordt vermeld. Daaruit kunnen de Marokkaanse autoriteiten afleiden dat haar jongste kind is geboren uit een buitenhuwelijkse relatie. In de e-mail van MRA/Mobilising for Rights wordt bevestigd dat bij het aanvragen van officiële identiteitsdocumenten voor een buitenechtelijk kind, de Marokkaanse autoriteiten op de hoogte zullen raken van overtreding van de strafbepaling op buitenhuwelijkse seks en zullen overgaan tot strafrechtelijke vervolging.
3.5.    Ten derde voert appellant terecht aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Marokkaanse autoriteiten ook strafrechtelijke vervolging instellen als niet aan de bewijsrechtelijke regels wordt voldaan. Uit het artikel van het Austrian Centre for Country of Origin and Asylum Research and Documentation blijkt namelijk dat de Marokkaanse autoriteiten overtreding van de artikelen 490 en 491 van het Wetboek van Strafrecht ook vaak vervolgen buiten de wettelijke kaders om. Daarnaast worden in het rapport van MRA/Mobilising for Rights een aantal situaties genoemd waarin de Marokkaanse autoriteiten vrouwen strafrechtelijk vervolgen voor buitenhuwelijkse seks, zonder dat is voldaan aan de bewijsmiddelen die worden genoemd in de Marokkaanse wetgeving.
Uit de e-mail van MRA/Mobilising for Rights blijkt bovendien dat de Marokkaanse autoriteiten de wettelijke bewijsmiddelen ruim interpreteren en toepassen. Zij beschouwen een kind van een ongehuwde moeder geregeld als een wettelijke bekentenis voor buitenhuwelijkse seks. Appellant betoogt daarom terecht dat haar buitenechtelijke kind zal worden aangemerkt als een bewijsmiddel voor buitenhuwelijkse seks.
3.6.    Ten slotte staat in het ‘Kort Thematisch Ambtsbericht inzake het ne bis in idem-beginsel, buitenlandse strafvonnissen en privacywetgeving in Marokko’ dat in Marokko in het algemeen ook feiten kunnen worden vervolgd die zijn beschreven in het Marokkaans strafrecht, maar die zijn gepleegd buiten Marokko. Appellant wijst er terecht op dat daaruit volgt dat niet van belang is dat in haar geval de buitenhuwelijkse seks in het buitenland heeft plaatsgevonden.
Conclusie
4.       Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Het beroep is gegrond en het besluit van 8 juni 2023 wordt vernietigd. De minister moet de proceskosten vergoeden.
4.1.    Het voorgaande betekent dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag van appellant zal moeten nemen. De Afdeling geeft daarbij mee dat de minister de belangen van de minderjarige kinderen van appellant moet betrekken, en dat uit de e-mail van MRA/Mobilising for Rights blijkt dat bij strafrechtelijke vervolging en een mogelijk daaropvolgende detentie van appellant, zij het gezag en de wettelijke voogdij over haar minderjarige kinderen kan verliezen op grond van de bepalingen van het Marokkaanse familierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 9 augustus 2023 in zaak nr. NL23.17035;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 8 juni 2023, V-[...];
V.      veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.174,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. M.J.M. Ristra-Peeters, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J.P.G. van Bekhoven, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Van Bekhoven
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2025
959