202501269/1/A2.
Datum uitspraak: 21 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van de Hogeschool van Amsterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 14 oktober 2024 heeft de examencommissie van de faculteit Maatschappij en Recht geconcludeerd dat [appellant] in de door hem ingeleverde opdracht "Deelopdracht 3: Sociale Impact maken en Groepsdynamica" plagiaat heeft gepleegd. De examencommissie heeft de opdracht ongeldig verklaard en [appellant] uitgesloten van deelname aan de reguliere herkansing in studiejaar 2023-2024.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] administratief beroep ingesteld bij het college.
Bij beslissing van 20 januari 2025 heeft het college het administratief beroep ongegrond verklaard.
[appellant] heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld bij de Afdeling.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 april 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. B. Salamat, rechtsbijstandverlener, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Werner, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is als bijlage opgenomen en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] volgt de opleiding Social Work aan de Hogeschool van Amsterdam. Hij moest voor die opleiding onder meer de opdracht "Deelopdracht 3: Sociale Impact maken en Groepsdynamica" inleveren. De examinator heeft geconstateerd dat het door [appellant] ingeleverde werk overeenkomsten vertoont met het verslag van een ouderejaars student. De examencommissie heeft op 30 mei 2024 hierover een melding van de examinator ontvangen. De commissie heeft naar aanleiding hiervan onderzoek verricht en [appellant] op 24 juni 2024 gehoord.
Bij beslissing van 11 juli 2024 heeft de examencommissie de opdracht ongeldig verklaard en [appellant] uitgesloten van deelname aan de herkansing. [appellant] heeft daartegen administratief beroep ingesteld. Op 6 september 2024 heeft de examencommissie [appellant] bericht dat zij tot de conclusie is gekomen dat de beslissing van 11 juli 2024 onvoldoende is gemotiveerd en dat zij het besluit daarom intrekt. Daarbij heeft de commissie [appellant] meegedeeld dat de procedure wordt overgedaan en een nieuw besluit zal worden genomen.
3. Op 19 september 2024 is [appellant] opnieuw gehoord. Bij de beslissing van 14 oktober 2024 heeft de examencommissie opnieuw geconcludeerd dat [appellant] plagiaat heeft gepleegd, de opdracht ongeldig verklaard en [appellant] uitgesloten van deelname aan de herkansing. Daartegen heeft [appellant] administratief beroep ingesteld.
Bij de beslissing van 20 januari 2025 heeft het college het administratief beroep ongegrond verklaard. Op grond van de overeenkomsten tussen de verslagen van [appellant] en de ouderejaars student [persoon A], het ontbreken van een plausibele verklaring van [appellant] hiervoor en de verklaringen van de medestudent [persoon B] en de ouderejaars student, heeft het college geconcludeerd dat de examencommissie voldoende heeft gemotiveerd dat [appellant] plagiaat heeft gepleegd. Het college heeft overwogen dat de opgelegde sancties proportioneel zijn. De sancties zijn in overeenstemming met de Richtlijnen sanctiebeleid voor examencommissies FMR Opleiding Social Work en AD EZW (hierna: de Richtlijnen sanctiebeleid). Volgens het college heeft de examencommissie voldoende rekening gehouden met de belangen van [appellant]. De uitsluiting van de herkansing is beperkt tot de eerste herkansing omdat het bindend studieadvies is uitgesteld tot in het tweede studiejaar. [appellant] kan dus in het tweede studiejaar tweemaal gebruik maken van de herkansing. Ook heeft het college van belang geacht dat de lichtste sanctie is opgelegd, namelijk uitsluiting van de herkansing voor het desbetreffende vak en niet voor meer vakken.
4. [appellant] is het hiermee niet eens en heeft daarom tegen deze beslissing van het college beroep ingesteld bij de Afdeling.
Gronden van het beroep
5. [appellant] betoogt dat niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat hij plagiaat heeft gepleegd. Zijn verslag bevat 3.906 woorden en het plagiaat zou uit 65 woorden bestaan, zodat het slechts om 1,66% van het gehele verslag gaat. Dit is onvoldoende voor de conclusie dat plagiaat is gepleegd. Daarnaast voert [appellant] aan dat de examencommissie in de beslissing van 14 oktober 2024 slechts heeft verwezen naar de verklaringen van de medestudent en de ouderejaars student. Deze verklaringen zijn echter niet aan die beslissing ten grondslag gelegd, zijn daarin niet geciteerd en zijn evenmin als bijlage bijgevoegd. Volgens [appellant] heeft de beslissing daarom een motiveringsgebrek. Verder voert hij aan dat de verklaringen van de medestudent en de ouderejaars student niet zijn bevestigd of ondertekend en daarom niet als bewijs kunnen dienen. [appellant] verwijst naar een tweede verklaring van de medestudent waarin deze zijn eerste verklaring intrekt.
[appellant] betoogt verder dat de beslissing tot zowel de ongeldigverklaring van de ingeleverde opdracht als de uitsluiting van de deelname aan de herkansing in dit geval in strijd met het evenredigheidsbeginsel is. Hij wordt voor het eerst geconfronteerd met een verdenking van plagiaat en het gaat slechts om 1,66% van het gehele verslag. [appellant] heeft het vak niet kunnen afronden in het studiejaar 2023-2024. De examencommissie had kunnen volstaan met het ongeldig verklaren van de opdracht, aldus [appellant].
Beoordeling van het beroep
- is plagiaat gepleegd?
6. De Afdeling volgt [appellant] niet in zijn betoog dat geen sprake is van plagiaat omdat de overlap slechts gaat om 1,66% van het verslag. [appellant] heeft de berekening van dit percentage gebaseerd op de in de beslissing op bezwaar van 20 januari 2025 op pagina 11 vermelde punten 3, 4 en 7 uit de rapportage van de plagiaatscanner. Het college heeft die punten slechts als voorbeelden van letterlijke overeenkomsten tussen het verslag van [appellant] en het verslag van de ouderejaars student genoemd. In de in bezwaar gehandhaafde beslissing van 14 oktober 2024 is op basis van de rapportage van de plagiaatscanner geconstateerd dat het verslag van [appellant] op nog meer punten letterlijk overeenkomt met het verslag van de ouderejaars student. De overlap gaat dus niet om slechts 1,66% van het verslag, zie aldus overweging 8. Bovendien gaat [appellant] er met zijn betoog aan voorbij dat niet alleen de omvang van de overlap bepalend is voor de beantwoording van de vraag of plagiaat is gepleegd. Daarbij dienen alle van belang zijnde feiten en omstandigheden te worden betrokken.
7. De examencommissie heeft haar conclusie dat [appellant] plagiaat heeft gepleegd onder meer gebaseerd op de verklaringen van de medestudent en de ouderejaars student. Voorafgaand aan het horen van [appellant] zijn die verklaringen aan hem toegezonden. Hiermee maakten deze verklaringen deel uit van de processtukken, waren die bekend bij [appellant] en heeft hij hierop kunnen reageren. De examencommissie heeft de inhoud van de verklaringen betrokken in haar besluitvorming en daarmee ten grondslag gelegd aan haar conclusie dat [appellant] plagiaat heeft gepleegd. Dat de examencommissie in de beslissing van 14 oktober 2024 de verklaringen niet heeft geciteerd en niet als bijlagen heeft bijgevoegd leidt daarom, anders dan [appellant] betoogt, niet tot het oordeel dat deze beslissing een motiveringsgebrek heeft.
8. De Afdeling volgt [appellant] evenmin in zijn betoog dat het college en de examencommissie ten onrechte hebben geconcludeerd dat [appellant] plagiaat heeft gepleegd. Blijkens de rapportage van de plagiaatscanner bedraagt de plagiaatscore 81%. Uit de analyse van die rapportage en de stukken die overlappen blijkt dat een deel van de overlap kan worden verklaard door het feit dat de opdracht bestond uit een groepsopdracht en een individuele reflectieopdracht. De overlap in het deel van de groepsopdracht is daarmee volgens de examencommissie gerechtvaardigd. Uit de analyse blijkt echter ook dat de overlap in het individuele gedeelte van de opdracht voor 13% zowel letterlijk als in volgorde overeenkomt met het werk van de ouderejaars student. [appellant] heeft hiervoor ook in beroep geen plausibele verklaring gegeven. De ouderejaars student heeft verklaard dat zij haar werk via website Stuvia als voorbeeldverslag heeft aangeboden. De medestudent heeft verklaard dat hij samen met [appellant] gebruik heeft gemaakt van voorbeeldverslagen die zij online hebben gevonden. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de bij de examencommissie afgelegde verklaringen van de ouderejaars student en de medestudent onzorgvuldig tot stand zijn gekomen en daarom niet bruikbaar zijn. Zij hebben elk hun verklaring op schrift ontvangen van de examencommissie en de gelegenheid gekregen om hierop te reageren. Daarbij is vermeld dat als binnen twee dagen geen reactie is ontvangen, de examencommissie er van uitgaat dat de verklaring akkoord is. De medestudent heeft op 5 juli 2024, binnen die termijn, alleen een verduidelijking van zijn standpunt gegeven en geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid om dit mondeling toe te lichten. Gelet hierop kan aan de door [appellant] in beroep overgelegde tweede verklaring van de medestudent van 5 maart 2025 waarin deze zijn eerste verklaring heeft ingetrokken en een nieuwe verklaring heeft gegeven ten gunste van [appellant], niet die betekenis worden gehecht die [appellant] eraan gehecht wil zien. Het college heeft op zitting een derde verklaring van de medestudent overgelegd. Die verklaring is niet binnen de in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn van tien dagen voor de zitting overgelegd en wordt daarom niet bij de beoordeling van het beroep betrokken.
9. Op grond van het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college, in navolging van de examencommissie, terecht heeft geconcludeerd dat [appellant] plagiaat heeft gepleegd.
- zijn de sancties onevenredig?
10. De examencommissie heeft de door [appellant] ingeleverde opdracht ongeldig verklaard en [appellant] ook uitgesloten van deelname aan de herkansing. Deze sancties zijn in overeenstemming met de Richtlijnen sanctiebeleid. De sancties hebben tot gevolg dat de door [appellant] ingeleverde opdracht niet wordt beoordeeld en dat hij de opdracht "Deelopdracht 3: Sociale Impact maken en Groepsdynamica" en daarmee het vak D03 niet in het studiejaar 2023-2024 heeft kunnen afronden. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd over de moeizame samenwerking en communicatie binnen zijn groep waarover hij moet reflecteren in de opdracht en het tijdsverloop van een jaar na die samenwerking, geen grond voor het oordeel dat de opgelegde sancties onevenredig zijn. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat hij voor de eerste keer is verdacht van fraude en dat hij de opdracht heeft gemaakt in periode waarin zijn opa is overleden. Naar het oordeel van de Afdeling hebben het college en de examencommissie voldoende rekening gehouden met de belangen van [appellant]. De uitsluiting van de herkansing in het studiejaar 2023-2024 is beperkt tot alleen het vak D03 en daarvoor moet [appellant] alleen nog een nieuw reflectieverslag schrijven. Omdat het bindend studieadvies is uitgesteld tot in het tweede studiejaar 2024-2025, heeft [appellant] verder kunnen gaan met zijn studie en heeft hij in dat studiejaar twee kansen om het vak DO3 te behalen.
Het betoog dat de sancties onevenredig zijn, slaagt niet.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. B.P. Vermeulen en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Jansen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2025
609
BIJLAGE
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Hoofdstuk 7. Onderwijs
Titel 1. Het onderwijs, de examens en promoties
Paragraaf 1. Het onderwijs en de examens
Artikel 7.12b
(…)
2. Indien een student of extraneus fraudeert, kan de examencommissie de betrokkene het recht ontnemen om één of meer door de examencommissie aan te wijzen tentamens of examens af te leggen, gedurende een door de examencommissie te bepalen termijn van ten hoogste een jaar. Bij ernstige fraude kan het instellingsbestuur op voorstel van de examencommissie de inschrijving voor de opleiding van de betrokkene definitief beëindigen.
(…).
Onderwijs- en Examenregeling Social Work 2023-2024
Artikel 4.4
1. Onder plagiaat verstaan we het:
(…)
g. overnemen van werk van medestudenten of werk opgesteld door generatieve artificial intelligence en dit laten doorgaan voor eigen werk;
(…).
Artikel 4.7
(…)
3. Indien fraude of plagiaat is vastgesteld kan de examencommissie voor een termijn van maximaal één jaar een student het recht ontnemen aan bepaalde toetsen of deeltoetsen deel te nemen. In geval van ernstige fraude kan de examencommissie de decaan adviseren de inschrijving van een betrokken student definitief te beëindigen.
(…)
5. Staat fraude of plagiaat onherroepelijk vast, dan wordt in SIS door middel van ‘FR’ vastgelegd dat een student heeft deelgenomen aan de toets of deeltoets, maar dat de student wegens fraude geen beoordeling heeft ontvangen of dat de beoordeling wegens fraude is ingetrokken, en zijn daarmee tevens het gemaakte werk en de eventueel reeds uitgebrachte beoordeling ongeldig verklaard. Ongeldig verklaard werk mag alleen opnieuw worden ingeleverd als de examencommissie hiervoor toestemming geeft.