202405909/1/R4.
Datum uitspraak: 21 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in Rotterdam,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2024 heeft het college zijn beslissing om op 16 mei 2024 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 187,00, voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 26 juli 2024 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2025, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Ercan, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van de spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 16 mei 2024 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer ter hoogte van de Peellandstraat 59 in Rotterdam. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat haar naam en adres op het adreslabel op de doos staan.
2. [appellante] betwist niet dat de doos van haar afkomstig is en dat zij de doos naast de restafvalcontainer heeft gezet, maar betoogt dat zij de doos op de juiste manier heeft aangeboden. Zij had op 7 mei 2024 een grofvuilafspraak en stelt dat de doos onderdeel was van het grofvuil dat zij toen heeft aangeboden. Zij stelt dat in de doos twee kranen, een douchekop en een slang zaten en dat zij de doos had dichtgeplakt. Zij stelt dat de doos op 7 mei 2024 niet is opgehaald. Zij heeft dit op 12 en op 17 mei bij de gemeente gemeld en heeft daarbij aangegeven dat andere mensen hun afval erbij gooien. Volgens haar zijn de spullen die in de doos zaten, in de tussentijd meegenomen of eruit gegooid.
2.1. De doos en de spullen die [appellante] daarin heeft aangeboden waren slechts van beperkte omvang. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat dit geen spullen zijn waarvoor een grofvuilafspraak kon worden gemaakt, omdat de grofvuilafspraak alleen bedoeld is voor afval uit het normale leven dat zo groot is dat het niet in een container past en niet gemakkelijk klein kan worden gemaakt. Uit de toelichting bij de Afvalstoffenverordening volgt dat onder grof huishoudelijk afval moet worden verstaan huishoudelijke afvalstoffen die te groot en te zwaar zijn om op dezelfde wijze als de andere huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst te worden aangeboden. Gelet op de betekenis van grof huishoudelijk afval bij toepassing van de Afvalstoffenverordening mocht [appellante] de doos met de door haar gestelde inhoud niet aanbieden als grof huishoudelijk afval om op afspraak te laten ophalen door de afvaldienst van de gemeente Rotterdam. Dit betekent dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij de doos verkeerd heeft aangeboden door deze naast de restafvalcontainer te zetten. Het college heeft haar dan ook terecht als overtreder aangemerkt.
Het betoog slaagt niet.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.E.P. van Gulik, griffier.
w.g. Kaajan
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Gulik
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2025
1098