ECLI:NL:RVS:2025:2286

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
202401857/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake definitieve vaststelling zorgtoeslag en kindgebonden budget na huwelijk registratie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 13 februari 2024 zijn beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de definitieve vaststelling van de zorgtoeslag en het kindgebonden budget door de Dienst Toeslagen over het jaar 2021. Bij besluit van 16 september 2022 heeft de Dienst Toeslagen deze bedragen vastgesteld, waarbij rekening is gehouden met de registratie van het huwelijk van [appellant] in de basisregistratie personen (BRP) in juni 2021. Dit leidde tot herberekeningen van de toeslagen, waarbij de vrouw van [appellant] als toeslagpartner werd aangemerkt voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 november 2021.

De rechtbank oordeelde dat de Dienst Toeslagen terecht de vrouw van [appellant] als toeslagpartner heeft aangemerkt, ondanks het feit dat zij geen ingezetene van Nederland is. De rechtbank verwierp de stelling van [appellant] dat de Dienst Toeslagen eerder op de hoogte had moeten zijn van zijn huwelijk. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Dienst Toeslagen niet onzorgvuldig heeft gehandeld bij de toekenning van de voorschotten. De Afdeling benadrukte dat de Dienst Toeslagen mag vertrouwen op de gegevens in de BRP en dat er geen onderzoeksplicht is bij de toekenning van voorschotten. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202401857/1/A2.
Datum uitspraak: 21 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2024 in zaak nr. 23/2492 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Dienst Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2022 heeft de Dienst Toeslagen de zorgtoeslag en het kindgebonden budget van [appellant] over 2021 definitief vastgesteld.
Bij besluit van 1 maart 2023 heeft de Dienst Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 februari 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2025, waar [appellant] vergezeld door [persoon] en bijgestaan door mr. M. Shaaban, advocaat in Rotterdam, en de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is sinds 2002 getrouwd. [appellant] heeft in 2021 voorschotten zorgtoeslag en kindgebonden budget ontvangen. De voorschotten zijn bij besluit van 28 december 2020 vastgesteld op € 1.287,00 aan zorgtoeslag en € 5.715,00 aan kindgebonden budget. In juni 2021 is het huwelijk van [appellant] geregistreerd in de basisregistratie personen (hierna: de BRP). Deze registratie leidde tot een serie aan herberekeningen met als laatste vaststelling een recht op € 1.247,00 aan zorgtoeslag en € 2.658,00 aan kindgebonden budget. Aan dat besluit heeft de Dienst Toeslagen ten grondslag gelegd dat de vrouw van [appellant] voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 november 2021 zijn toeslagpartner was.
De uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] sinds 2002 tot het verzoek tot echtscheiding op 23 november 2021 gehuwd is geweest. Gelet hierop heeft de Dienst Toeslagen zijn vrouw terecht aangemerkt als toeslagpartner in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), gelezen in samenhang met artikel 5a, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dat zij geen ingezetene van Nederland is, doet daar niets aan af.
De stelling van [appellant] dat de Dienst Toeslagen al vóór 2021 kon weten van zijn huwelijk en dus niet tot terugvordering over mocht gaan, volgt de rechtbank niet. De informatie uit de BRP is hiervoor bepalend en er is niet gebleken dat daarin eerder dan in 2021 was opgenomen dat [appellant] was gehuwd. Voor het oordeel dat de Dienst Toeslagen op de hoogte moest zijn op basis van de gegevens van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) of zijn aangiftes inkomstenbelasting bestaat volgens de rechtbank geen aanleiding.
Beoordeling van het hoger beroep
3.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 1 tot en met 3 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan toe, dat zij, anders dan [appellant], van oordeel is dat de Dienst Toeslagen niet onzorgvuldig is geweest bij de toekenning van voorschotten. Hoewel [appellant] vanaf 14 mei 2002 gehuwd is geweest, heeft de Dienst Toeslagen pas op 13 september 2021 van de gemeente een melding gekregen dat [appellant] als gehuwd in de BRP is geregistreerd. De Dienst Toeslagen gaat er terecht vanuit dat zij bij de bepaling of een toeslagontvanger gehuwd is van de gegevens in de BRP moet kunnen uitgaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1628, heeft de Dienst Toeslagen bij de toekenning van voorschotten vooraf geen onderzoeksplicht. Daar komt bij dat ten tijde van het toekennen van het voorschot kindgebonden budget op 28 december 2020 [appellant] nog geen aangifte inkomstenbelasting 2020 had gedaan en dat uit de door de Dienst Toeslagen ontvangen melding van de SVB niet blijkt dat [appellant]i gehuwd was.
4.       De Afdeling merkt nog op dat de Dienst Toeslagen op de zitting heeft verklaard dat de toeslagen kindgebonden budget over 2019 en 2020 definitief zijn en niet zullen worden teruggevorderd. Verder heeft de Dienst Toeslagen op de zitting gezegd dat bij de te verwachten terugvordering van te veel betaalde voorschotten de mogelijkheid van een betalingsregeling bestaat. Eventuele bijzondere omstandigheden kunnen met inachtneming van het Verzamelbesluit Toeslagen worden beoordeeld.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
6.       De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2025
284-1043