ECLI:NL:RVS:2025:2289

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
202400250/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing rectificatieverzoek onjuiste persoonsgegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 22 december 2023 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld naar aanleiding van een besluit van de minister van Financiën van 9 november 2022, waarin het verzoek van [appellant] om rectificatie van onjuiste persoonsgegevens werd afgewezen. De minister had vastgesteld dat het feitelijke woonadres van [appellant] in de periode van 1 juli tot en met 26 december 2008 onjuist was weergegeven in het informatiesysteem van de Belastingdienst. Ondanks het bezwaar van [appellant] tegen deze afwijzing, verklaarde de minister op 19 januari 2023 het bezwaar ongegrond, omdat [appellant] zijn juiste adresgegevens niet had bevestigd of verstrekt.

De rechtbank oordeelde dat de minister op goede gronden niet tot rectificatie was overgegaan, aangezien [appellant] niet de juiste gegevens had aangeleverd. De rechtbank vond ook dat er geen schending van de hoorplicht was, omdat de minister niet verplicht was om [appellant] te horen in de bezwaarfase. In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank niet had onderkend dat het geding ook betrekking had op zijn wens om te achterhalen waarom hij met verkeerde gegevens in de systemen was opgenomen. Hij stelde ook dat hij geen eerlijk proces had gehad, omdat niet alle relevante stukken waren overgelegd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden van [appellant] in hoger beroep grotendeels een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202400250/1/A3.
Datum uitspraak: 21 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats] (Italië),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 december 2023 in zaak nr. 23/843 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Financiën.
Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2022 heeft de minister het verzoek om rectificatie van onjuiste persoonsgegevens van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 19 januari 2023 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 9 mei 2025, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A.C.S. Grégoire, rechtsbijstandverlener in Sittard, en de minister, vertegenwoordigd door mr. drs. I.A. Huppertz en mr. drs. M.A.N. van de Kerkhof, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Naar aanleiding van een inzageverzoek van [appellant] op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming is de minister gebleken dat zijn feitelijke woonadres in de periode van 1 juli tot en met 26 december 2008 onjuist stond weergegeven in het informatiesysteem Beheer van Relaties van de Belastingdienst (hierna: het informatiesysteem). De minister heeft het bezwaar van [appellant] tegen de beslissing op het inzageverzoek daarom mede opgevat als een verzoek om rectificatie. Met het besluit van 19 januari 2023 heeft de minister het bezwaar van [appellant] tegen de afwijzing van het rectificatieverzoek ongegrond verklaard, omdat [appellant] zijn juiste adresgegevens niet heeft bevestigd dan wel verstrekt.
Uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard en heeft het volgende overwogen. Het gaat in deze procedure enkel om de vraag of de minister op goede gronden niet is overgegaan tot rectificatie van het feitelijke woonadres van [appellant]. Niet is in geschil dat het feitelijke woonadres van [appellant] in de periode van 1 juli tot en met 26 december 2008 onjuist in het informatiesysteem is vermeld. Nu [appellant] niet de juiste adresgegevens aan de minister heeft verstrekt, is het voor de minister niet mogelijk om de gegevens te rectificeren. Het is de rechtbank niet gebleken dat er meer dossierstukken zijn die zien op het verzoek om rectificatie anders dan de stukken die de minister in beroep aan de rechtbank heeft toegezonden. De rechtbank is, tot slot, van oordeel dat de minister af heeft mogen zien van het horen van [appellant] in de bezwaarfase. Van een schending van de hoorplicht is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake.
Beoordeling van het hoger beroep
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de omvang van het geding niet alleen ziet op het rectificatieverzoek, maar ook op zijn wens om te achterhalen waarom hij met verkeerde gegevens opgenomen was/is in de systemen van de minister. [appellant] betoogt verder dat hij geen eerlijk proces heeft gehad als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, omdat de minister niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd.
3.1.    De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd en die hiervoor in overweging 3 zijn weergegeven, zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5 en 6 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
3.2.    Het betoog slaagt niet.
Conclusie
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
5.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hartsuiker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2025
620-1101