ECLI:NL:RVS:2025:2299

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
202404336/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing tegemoetkoming in planschade door college van burgemeester en wethouders van Heerlen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerlen op 3 juni 2021 een aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen. [Appellant] had op 29 oktober 2020 verzocht om deze tegemoetkoming vanwege waardevermindering van zijn perceel door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Kissel-Voskuilenweg 2014" op 18 juni 2015. Dit nieuwe bestemmingsplan heeft de bestemming van het perceel veranderd van Woongebied naar Groen, waardoor woningbouw niet meer mogelijk is. [Appellant] stelt dat deze wijziging heeft geleid tot een waardevermindering van zijn perceel.

Na de afwijzing van zijn aanvraag heeft [appellant] bezwaar gemaakt, dat op 12 oktober 2021 ongegrond werd verklaard. Vervolgens heeft hij beroep ingesteld bij de rechtbank Limburg, die op 5 juni 2024 de uitspraak van het college heeft bevestigd. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 27 maart 2025 behandeld, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door J.M.P. Kamp, en het college door mr. K.A.J. Ubaghs.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht passieve risicoaanvaarding aan [appellant] heeft tegengeworpen, omdat het vervallen van de woonbestemming voorzienbaar was op basis van het Structuurvisiebesluit Wonen en Retail van 14 december 2011. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de gronden van [appellant] in hoger beroep als herhaling van eerdere argumenten beschouwd en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202404336/1/A2.
Datum uitspraak: 21 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats] (België),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 5 juni 2024 in zaak nr. 21/3109 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juni 2021 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 12 oktober 2021 heeft het college het door [appellant]  daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juni 2024 heeft de rechtbank het door [appellant]  daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 27 maart 2025, waar [appellant], vertegenwoordigd door J.M.P. Kamp, rechtsbijstandverlener in Grave, is verschenen. Het college, vertegenwoordigd door mr. K.A.J. Ubaghs, heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
1.       [appellant] is sinds 1986 eigenaar van het perceel [locatie] te Heerlen (hierna: het perceel).
Aanvraag om tegemoetkoming in planschade
2.       Op 29 oktober 2020 heeft [appellant] het college verzocht om tegemoetkoming in planschade die hij, in de vorm van waardevermindering van het perceel, heeft geleden door de inwerkingtreding op 18 juni 2015  van het op 7 april 2015 vastgestelde bestemmingsplan "Kissel-Voskuilenweg 2014" (hierna: het nieuwe bestemmingsplan). Bij dit nieuwe bestemmingsplan is aan het perceel de bestemming "Groen" toegekend. Onder het voorafgaande bestemmingsplan "Kissel-Voskuilenweg"(hierna: het oude bestemmingsplan) was aan het perceel de bestemming Woongebied artikel 11 WRO uitwerken" toegekend, met de nadere aanduiding "C". Volgens [appellant] is het op grond van het nieuwe bestemmingsplan niet langer mogelijk om op het perceel woningbouw te realiseren en daardoor is volgens hem de waarde van het perceel verminderd.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
3.       Op 1 januari 2024 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. In artikel 4.19 van de Invoeringswet Omgevingswet heeft de wetgever regels van overgangsrecht gegeven voor een verzoek om vergoeding van schade die is geleden door de inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, b, e, of f, van de Wro. In het derde lid is bepaald dat het oude recht van toepassing blijft op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald. Het bestemmingsplan  is een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro. Dat betekent dat in dit geval de Wro, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Besluitvorming van het college
4.       Het college heeft aan het besluit van 3 juni 2021 een advies van TOG Nederland zuid B.V. (hierna: TOG), ten grondslag gelegd. In dat advies adviseert TOG het college de aanvraag om tegemoetkoming in planschade af te wijzen, omdat [appellant] ten aanzien van de inwerkintreding van het nieuwe bestemmingsplan passieve risicoaanvaarding kan worden tegengeworpen. De afwijzing is in het besluit op bezwaar van 12 oktober 2021 gehandhaafd door het college.
Uitspraak van de rechtbank
5.       Het geschil betreft de beantwoording van de vraag of het college aan [appellant] terecht passieve risicoaanvaarding heeft tegengeworpen. Het gaat daarbij meer in het bijzonder om de beantwoording van de vraag, of het vervallen van de voor het perceel geldende (uit te werken) woonbestemming, als gevolg van het bestemmingsplan "Kissel-Voskuilenweg 2014", voorzienbaar was op grond van het - op 14 december 2011 - gepubliceerde Structuurvisiebesluit Wonen en Retail.
6.       De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het college de door [appellant] gevraagde tegemoetkoming in planschade terecht heeft afgewezen wegens passieve risicoaanvaarding. Uit de bekendmaking in het huis-aan-huisblad van 14 december 2011 van het Structuurvisiebesluit Wonen en Retail, blijkt dat in dit besluit wordt aangekondigd dat vanaf 1 januari 2013 bij het actualiseren van bestemmingsplannen de nog niet benutte ontwikkelingsmogelijkheden voor wonen zullen worden verwijderd tenzij deze passen binnen het beleid zoals verwoord in  de "Regionale Woonvisie" of de "Retailstructuurvisie Parkstad Limburg". Dit structuurvisiebesluit is volgens de rechtbank op het perceel van [appellant] van toepassing, en is een concreet beleidsvoornemen om per 1 januari 2013 de planologische mogelijkheid om op het perceel woningbouw te realiseren te beëindigen. Op grond daarvan kan in dit geval risicoaanvaarding door [appellant] worden aangenomen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
7.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 8 tot en met 8.2 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat het beroep dat [appellant] doet op een uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 oktober 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:7213, hem niet kan baten. Deze uitspraak, wat daar ook van zij, betrof een zaak waarin een andere schadeoorzaak dan in deze zaak was gesteld en waarin ook een ander beleidsdocument als grondslag voor voorzienbaarheid werd gesteld. Ook overigens waren de feiten en omstandigheden die voor de rechtbank bepalend waren voor haar oordeel in die zaak dusdanig verschillend van de relevante feiten en omstandigheden in deze zaak, dat - anders dan [appellant] betoogt - niet geoordeeld kan worden dat sprake is van een op relevante punten vergelijkbare zaak.
Conclusie
8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van J.M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2025