ECLI:NL:RVS:2025:2301

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
202304608/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen last onder dwangsom opgelegd door burgemeester van Apeldoorn voor overtreding van artikel 2:74 APV

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 13 juni 2023 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De burgemeester van Apeldoorn had op 12 maart 2021 een last onder dwangsom opgelegd van € 20.000,00 aan [appellant] wegens overtreding van artikel 2:74 van de Algemene plaatselijke verordening (APV) van de gemeente Apeldoorn. Dit artikel verbiedt het aanbieden of bemiddelen in drugs op of aan de weg. De burgemeester baseerde zijn besluit op verschillende bestuurlijke rapportages, waaruit bleek dat [appellant] betrokken was bij drugshandel. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester de last terecht had opgelegd en dat de dwangsom in verhouding stond tot de ernst van de overtreding.

In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank onterecht het gebrek in de besluitvorming van de burgemeester had gepasseerd en dat hij geen overtreding had begaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat [appellant] niet benadeeld was door de onzorgvuldigheid in de besluitvorming. De Afdeling bevestigde dat de burgemeester zich op de rapportages mocht baseren en dat de opgelegde last onder dwangsom gerechtvaardigd was. Ook werd geoordeeld dat de burgemeester de verbeurde dwangsom mocht invorderen, aangezien er geen bewijs was dat [appellant] niet in staat zou zijn om te betalen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

202304608/1/A3.
Datum uitspraak: 21 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Apeldoorn,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 juni 2023 in zaak nr. 21/5477 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Apeldoorn.
Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2021 heeft de burgemeester [appellant] een last onder dwangsom opgelegd voor het overtreden van artikel 2:74 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Apeldoorn 2014 (hierna: de APV).
Bij besluit van 18 oktober 2021 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 30 december 2021 heeft de burgemeester de dwangsom ingevorderd. Op grond van artikel 5:39 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) richt het beroep van [appellant] zich ook tegen dit besluit.
Bij uitspraak van 13 juni 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De burgemeester heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 9 april 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. D.M. Penn, advocaat in Maastricht, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A. Aziz, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De burgemeester heeft aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd van € 20.000,00 voor het overtreden van artikel 2:74 van de APV. Op grond van deze bepaling is het verboden om op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen met het kennelijke doel drugs aan te bieden of daarbij te bemiddelen. De last houdt in dat [appellant] de dwangsom verbeurt als hij artikel 2:74 van de APV opnieuw overtreedt. Aan zijn besluit heeft de burgemeester meerdere bestuurlijke rapportages ten grondslag gelegd. Volgens de rapportage van 15 februari 2021 blijkt uit politieonderzoek dat [appellant] betrokken was bij drugshandel op straat.
Uit de rapportage van 20 mei 2021 blijkt dat in de woning van [appellant] substantiële hoeveelheden als harddrugs geïdentificeerde stoffen zijn gevonden. Uit de rapportages van 18 november 2021 en 7 december 2021 blijkt dat [appellant] weer actief was in drugshandel op straat. Naar aanleiding hiervan heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat [appellant] artikel 2:74 van de APV opnieuw heeft overtreden en daarmee de last heeft verbeurd. Vervolgens heeft de burgemeester besloten over te gaan tot invordering van de last.
Uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft vastgesteld dat de tekst van artikel 2:74 van de APV tussen het besluit van 12 maart 2021 en besluit van 18 oktober 2021 gedeeltelijk is gewijzigd en dat de burgemeester in de besluiten van 18 oktober 2021 en 30 december 2021 heeft getoetst aan de oude tekst van artikel 2:74 van de APV. Dit is volgens de rechtbank onzorgvuldig, maar omdat [appellant] door deze onzorgvuldigheid niet is benadeeld heeft de rechtbank dit gebrek gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
3.       Volgens de rechtbank mocht de burgemeester de last onder dwangsom opleggen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester uit de bestuurlijke rapportages terecht heeft afgeleid dat [appellant] artikel 2:74 van de APV heeft overtreden. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de opgelegde last als doel heeft om herhaling te voorkomen en dat de dwangsom in een redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] de dwangsom heeft verbeurd, omdat de burgemeester op basis van bestuurlijke rapportages aannemelijk heeft gemaakt dat [appellant] artikel 2:74 van de APV opnieuw heeft overtreden. De burgemeester heeft ook niet hoeven afzien van invordering van de dwangsom vanwege de beperkte financiële draagkracht van [appellant], aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4.       [appellant] kan zich niet verenigen met de rechtbank uitspraak. In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank het gebrek niet mocht passeren met artikel 6:22 van de Awb. Verder betoogt [appellant] dat hij artikel 2:74 van de APV niet heeft overtreden. Tot slot betoogt [appellant] dat de opgelegde dwangsom onevenredig hoog is. De rechtbank heeft dit niet onderkend, aldus [appellant].
Beoordeling van het hoger beroep
Mocht de rechtbank het gebrek in de besluiten passeren?
5.       De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat de wijzigingen die zijn aangebracht in artikel 2:74 van de APV van tekstuele aard zijn. Zoals de burgemeester al op de zitting bij de rechtbank naar voren heeft gebracht, vallen de gedragingen die [appellant] worden verweten ook onder de reikwijdte van de nieuwe tekst van artikel 2:74 van de APV. De rechtbank heeft uit het voorgaande terecht afgeleid dat [appellant] door het toepassen van de oude tekst van artikel 2:74 van de APV niet is benadeeld. De Afdeling is dan ook van oordeel dat de rechtbank het gebrek dat kleeft aan de besluitvorming van de burgemeester kon passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
Het betoog slaagt niet.
Mocht de burgemeester de last onder dwangsom opleggen?
6.       Naar het oordeel van de Afdeling mocht de burgemeester zich bij het opleggen van de last onder dwangsom baseren op de hiervoor genoemde bestuurlijke rapportage van 15 februari 2021. De feiten en omstandigheden die daarin zijn opgenomen zijn gebaseerd op politieonderzoek en dit rechtvaardigt de veronderstelling dat die gegevens juist zijn. [appellant] heeft geen twijfel gezaaid over de inhoud van de bestuurlijke rapportage. Daarom heeft dat de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat [appellant] artikel 2:74 van de APV heeft overtreden en dat de burgemeester de last onder dwangsom mocht opleggen.
Het betoog slaagt niet.
Het verbeuren van de last
7.       Heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat [appellant] de last heeft verbeurd? De opgelegde dwangsom is een herstelsanctie met het doel om te voorkomen dat [appellant] opnieuw zou bemiddelen in drugshandel in de gemeente Apeldoorn. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is de opgelegde last niet strafrechtelijke van aard en zou [appellant] geen dwangsom verbeuren als hij artikel 2:74 van de APV niet opnieuw overtreedt. Uit de bestuurlijke rapportages van 18 november 2021 en 7 december 2021 blijkt dat [appellant] in de gemeente Apeldoorn op of aan de weg post heeft gevat of zich daar heen en weer heeft bewogen met het kennelijke doel drugs aan te bieden of daarbij te bemiddelen. Dat [appellant] nadat hem een dwangsom is opgelegd buiten de gemeente Apeldoorn is aangehouden met verdovende middelen in zijn auto doet daar niet aan af. Uit het politieonderzoek blijkt dat [appellant] drugs afleverde op adressen in de gemeente Apeldoorn. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester naar aanleiding van deze rapportages zich op het standpunt mocht stellen dat [appellant] artikel 2:74 van de APV opnieuw heeft overtreden en dat hij de opgelegde dwangsom heeft verbeurd.
Het betoog slaagt niet.
Mocht de burgemeester de verbeurde dwangsom invorderen?
8.       De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgermeester de verbeurde dwangsom mocht invorderen. Bij een invorderingsbesluit hoeft in beginsel geen rekening gehouden te worden met de financiële draagkracht van de overtreder. Voor een uitzondering op dit beginsel bestaat alleen aanleiding als evident is dat de overtreder gezien zijn financiële draagkracht niet in staat zal zijn de verbeurde dwangsom te betalen. [appellant] heeft geen gegevens aangeleverd waaruit afgeleid moet worden dat dit het geval is.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
9.       Het beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
10.     De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2025
735-1158