ECLI:NL:RVS:2025:2302

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
202403444/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.B. Blomberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Leuth Noord' en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden

Op 21 mei 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan 'Leuth Noord', dat door de raad van de gemeente Berg en Dal op 11 april 2024 is vastgesteld. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 32 woningen mogelijk op een voormalige agrarische locatie in Leuth. Omwonenden, aangeduid als [appellant] en anderen, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vrezen dat hun woon- en leefklimaat wordt aangetast door de nieuwe verkeerssituatie en de gevolgen voor de nabijgelegen houtwal en de biodiversiteit. De appellanten betogen dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de verkeersimpact en dat de raad in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gehandeld door niet adequaat in te gaan op hun zienswijzen.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting op 24 maart 2025, waar zowel de appellanten als de raad vertegenwoordigd waren. De raad heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de verkeerssituatie verantwoord kan worden afgewikkeld en dat de gekozen ontsluitingen via de Bredestraat en de Reusensestraat de beste optie zijn. De Afdeling oordeelt dat de raad voldoende heeft gemotiveerd waarom niet voor het alternatieve verkeersscenario van de appellanten is gekozen en dat de vrees voor sluipverkeer niet onderbouwd is.

Daarnaast hebben de appellanten betoogd dat de noodzaak van het rooien van de houtwal onvoldoende is gemotiveerd en dat het bestemmingsplan niet voldoet aan de eisen van de provinciale Omgevingsverordening. De Afdeling concludeert dat de raad toereikend heeft gemotiveerd waarom de houtwal kan worden gerooid en dat er geen verplichting is om de hoeveelheid groen in het bestemmingsplan vast te leggen. Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep ongegrond en stelt dat de raad geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202403444/1/R4.
Datum uitspraak: 21 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend in Leuth, gemeente Berg en Dal,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Berg en Dal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2024 heeft de raad het bestemmingsplan 'Leuth Noord' gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 24 maart 2025, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.J.I. Verouden, zijn verschenen. Voorts is op de zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. C.J. Schipperus, gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 16 november 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 32 woningen mogelijk op een voormalige agrarische bedrijfslocatie van circa 1,0 ha aan de Bredeweg in de kern Leuth.
3.       [appellant] en anderen wonen in de omgeving van het plangebied. Zij vrezen dat hun woon- en leefklimaat wordt aangetast als gevolg van het plan. Ook gaat het plan ten koste van de nabijgelegen houtwal en de daar aanwezige vegetatie en dieren.
Toetsingskader
4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroepsgronden
Nota van zienswijzen
5.       [appellant] en anderen betogen dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft weergegeven in de nota van zienswijzen geen correct beeld geeft van wat er naar voren is gebracht in die zienswijzen. Dit is volgens hen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Voor een voldoende motivering is het niet nodig dat op elk argument afzonderlijk wordt ingegaan. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
Het betoog slaagt niet.
Verkeer
6.       [appellant] en anderen betogen dat in strijd met artikel 3:2 van de Awb onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de nieuwe verkeerssituatie. De voorgestelde ontsluitingen via de Bredestraat en de Reusensestraat geven gelegenheid voor sluipverkeer tussen het Kerkplein en de Bredestraat en een sterkere menging van autoverkeer en langzaam verkeer op de Reusensestraat. Dit kan zorgen voor een toenemend veiligheidsrisico waardoor het woon- en leefklimaat wordt aangetast. De raad heeft ten onrechte alleen op basis van het gegeven dat de maximale verkeersintensiteit nergens wordt overschreden, besloten om het plangebied via de Bredestraat en de Reusensestraat te ontsluiten. Volgens [appellant] en anderen had de raad moeten kiezen voor het door hen voorgestelde alternatieve verkeersscenario, te weten het ontsluiten van het plangebied voor gemotoriseerd verkeer via uitsluitend de Bredestraat, omdat dat beter is voor de leefbaarheid in de bestaande woonwijken. Door dit na te laten heeft de raad gehandeld in strijd met artikel 3:4 van de Awb.
6.1.    De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.
6.2.    Ten behoeve van het bestemmingsplan is het rapport "Woningbouwplan Bredestraat te Leuth. Verkeersgeneratie en afwikkeling" van 14 december 2022 opgesteld door Boot organiserend ingenieursburo, bijlage 1 van de plantoelichting (hierna: het verkeeronderzoek). De maximale verkeersgeneratie van het plan is hierin berekend op basis van de kencijfers van het CROW en bedraagt op weekdagen 241 mvt/etmaal en op werkdagen 268 mvt/etmaal. Deze berekening is tussen partijen niet in geschil. In het verkeersonderzoek is, uitgaande van drie ontsluitingen van het plangebied, onderzocht of de toename van het verkeer als gevolg van het realiseren van de nieuwe woningen in het plangebied op verantwoordelijke wijze kan worden afgewikkeld. Daarbij is worst case bekeken wat per wegvak het effect is als al dat verkeer deze route neemt, wat een overschatting van de toekomstige situatie zal zijn. De conclusie van het verkeersonderzoek is dat de toename van verkeer op de wegen in de woonwijk niet leidt tot ontoelaatbaar hoge intensiteiten en dat met intensiteiten van minder dan 1.000 voertuigen op werkdagen sprake is van een zeer acceptabele situatie.
In par. 4.1.1 van de plantoelichting staat dat voor de ontsluiting van het woongebied wordt uitgegaan van twee aansluitingen vanaf de Bredestraat en de Reusensestraat de nieuwe wijk in. De ontsluiting op de Wethouder Burgers-stee wordt naar aanleiding van de omgevingsdialoog afgesloten met een paaltje en is zodoende niet te gebruiken voor auto’s. De keuze om het plangebied op meerdere punten te ontsluiten op de bestaande wegen zorgt er volgens de raad voor dat de geringe toename van verkeer wordt gespreid over de bestaande wegen, dat er geen doodlopende straten ontstaan en dat de wijk goed bereikbaar is voor hulpdiensten. In de zienswijzennota heeft de raad toegelicht dat om deze redenen niet tot het alternatief van [appellant] en anderen is besloten. De raad heeft in zijn verweerschrift over de vrees voor sluipverkeer naar voren gebracht dat gezien de stedenbouwkundige structuur enkel lokaal verkeer door de Reusensestraat zal rijden.
6.3.    De Afdeling overweegt dat de raad het door [appellant] en anderen voorgestelde alternatief heeft afgewogen bij de vaststelling van het plan en toereikend heeft gemotiveerd waarom niet voor dat alternatief is gekozen. Anders dan [appellant] en anderen betogen, heeft de raad bij die afweging niet alleen betrokken dat de maximale verkeersintensiteiten nergens worden overschreden, maar ook andere factoren zoals de wens om geen doodlopende straten te creëren en de bereikbaarheid voor hulpdiensten. [appellant] en anderen hebben de vrees voor sluipverkeer niet onderbouwd. Gelet op wat hiervoor is weergegeven, heeft de raad voor ontsluiting van het plangebied via zowel de Bredestraat als de Reusensestraat mogen kiezen. Van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen als gevolg van de toename aan verkeersbewegingen in de bestaande woonwijk is niet gebleken.
Het betoog slaagt niet.
Houtwal
7.       [appellant] en anderen betogen dat de raad de noodzaak van het rooien van de houtwal, bestaand uit een volwassen bomenrij aan de zuidkant van het plangebied, onvoldoende heeft gemotiveerd. Deze houtwal is volgens hen beeldbepalend voor het dorp en het kappen van de daar aanwezige bomen en verwijderen van de vegetatie zal schade toebrengen aan de aanwezige biodiversiteit en leiden tot meer hittestress. Ten onrechte heeft de raad de milieu- en klimaatargumenten niet meegenomen in de afweging.
7.1.    De Afdeling stelt vast dat aan de bestaande houtopstand geen bijzondere waarde is toegekend. Verder heeft de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 16 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5201, overwogen dat de houtopstand in de bestemmingsplannen ‘Leuth Noord’ en ‘Kern Leuth’ niet is genormeerd. De houtopstand kan dus vergunningvrij worden gerooid.
De raad heeft in de zienswijzennota toegelicht dat met de herontwikkeling een nieuwe dorpsrand wordt gecreëerd aan de noordzijde van het dorp en dat het nieuwe woongebied zodanig is ingericht dat het een logisch onderdeel gaat uitmaken van de bestaande kern. Daarom worden de bomen langs de rand van de planlocatie gerooid. In het nieuwe woongebied worden meerdere, nieuwe bomen geplant, waardoor hittestress wordt beperkt. In het verweerschrift heeft de raad erop gewezen dat het plan niet uitvoerbaar is met behoud van de bomen. Een alternatieve stedenbouwkundige opzet, waarbij naar de Afdeling begrijpt de bomen behouden zouden blijven, leidt tot een minder logische afronding van de kern Leuth en zou bovendien ten koste gaan van een deel van de nieuw te bouwen woningen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad hiermee toereikend gemotiveerd waarom de bestaande houtsopstand niet behouden kan en hoeft te blijven.
Het betoog slaagt niet.
Provinciale Omgevingsverordening
8.       [appellant] en anderen betogen dat het bestemmingsplan in strijd met artikel 2.65b van de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland niet duidelijk maakt hoeveel groen er wordt aangelegd en op welke plaats. Ook is in het bestemmingsplan ten onrechte niet geborgd, bijvoorbeeld door middel van een groenbestemming of een voorwaardelijke verplichting, dat voldoende kwalitatief groen in het plangebied wordt gerealiseerd.
8.1.    Artikel 2.65b, eerste lid, van de Omgevingsverordening bepaalt dat de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving moet bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Op grond van het tweede lid worden in de beschrijving in ieder geval de aspecten waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte betrokken.
8.2.    In paragraaf 4.12.2 van de plantoelichting staat een opsomming van onderdelen van de inrichting van het plangebied die tegemoet komen aan het klimaatbestendig maken van het nieuwe woongebied, te weten het afkoppelen van regenwater, ruimte bieden aan een groene inrichting met verschillende soorten (inheemse) beplanting ter verbetering van het microklimaat en de biodiversiteit, het opnemen van bomen en waar mogelijk en gewenst groene ruimten en boomvakken voorzien van beplanting. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat de maatregelen die zien op het groen weliswaar niet in het plan zijn verwerkt, maar dat deze wel zijn opgenomen in de stedenbouwkundige uitwerking die aansluit bij de verkaveling en de bouwvlakken zoals opgenomen in het bestemmingsplan. Verder heeft de raad ten overvloede gewezen op artikel 9.2 van de planregels, waarin een voorwaardelijke verplichting voor hemelwaterberging is opgenomen. Het plan creëert volgens de raad meer ruimte voor groen en waterberging ten opzichte van de bestaande aangrenzende bebouwing.
8.3.    De Afdeling stelt vast dat uit art. 2.65b van de Omgevingsverordening geen verplichting voortvloeit om in het bestemmingsplan of de plantoelichting de hoeveelheid groen en de precieze locatie daarvan vast te leggen of te beschrijven, zoals [appellant] wenst. Gelet op hetgeen onder 8.2 is overwogen is ook anderszins van strijd met deze bepaling niet gebleken.
Het betoog slaagt niet.
Ecologie
9.       [appellant] en anderen betogen dat het uitgevoerde ecologisch onderzoek niet volledig is, als gevolg waarvan het plan onzorgvuldig is voorbereid en niet in stand kan blijven. Zij voeren aan dat de sperwer, die zij regelmatig signaleren, en egels en de brede wespenorchis ten onrechte niet zijn opgemerkt. Met het verdwijnen van de houtwal gaat een gezond en gevarieerd ecosysteem verloren, wat tot achteruitgang van de biodiversiteit leidt.
9.1.    Voor de vaststelling van het plan is het rapport "QuickScan Flora en fauna" van maart 2022 opgesteld door Taharo (als bijlage 6 bij de plantoelichting gevoegd). Ook is het rapport "Nader ecologisch onderzoek. Steenuil, ransuil, roofvogels, vleermuizen en marterachtigen" van oktober 2022 door Taharo opgesteld (bijlage 7 bij de plantoelichting). In deze onderzoeken is geconcludeerd dat binnen het plangebied geen vaste rust- of verblijfsplaatsen, essentiële foerageergebieden of vliegroutes van beschermde soorten aanwezig zijn. Over het betoog van [appellant] en anderen dat het uitgevoerde ecologisch onderzoek onvolledig is omdat enkele opvallende soorten niet zijn opgemerkt, overweegt de Afdeling dat zij geen gegevens hebben overgelegd die een begin van bewijs leveren dat zich ter plaatse te beschermen planten- en diersoorten bevinden. De verwijzing naar een door henzelf opgestelde lijst van ter plaatse voorkomende bomen en planten en waargenomen diersoorten vindt de Afdeling in dit verband onvoldoende.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
10.     Het beroep is ongegrond.
11.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van J.M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Blomberg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2025