202400932/1/A3.
Datum uitspraak: 21 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 januari 2024 in zaak nr. C/10/665304 / FA RK 23-6598 in het geding tussen:
de burgemeester
en
[wederpartij]
Procesverloop
Bij besluit van 1 september 2023 heeft de burgemeester aan [wederpartij] een huisverbod opgelegd als bedoeld in de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) voor de periode van tien dagen, tot 11 september 2023.
Bij een op 4 september 2023 gegeven herstelbeschikking heeft de burgemeester enkele wijzigingen aangebracht in het besluit van 1 september 2023.
Bij besluit van 7 september 2023 heeft de burgemeester het huisverbod verlengd voor de duur van achttien dagen, tot 29 september 2023.
Bij besluit van 14 september 2023 heeft de burgemeester het verlengde huisverbod ingetrokken.
Bij uitspraak van 4 januari 2024 heeft de rechtbank de door [wederpartij] tegen de besluiten van 1, 4 en 7 september 2023 ingestelde beroepen gegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 14 maart 2025, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S. Duinhouwer, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. M. El Idrissi, advocaat in Rotterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [wederpartij] woont samen met [persoon] in een woning in Rotterdam. De burgemeester heeft op grond van artikel 2 van de Wth een huisverbod opgelegd aan [wederpartij] voor de duur van tien dagen, te weten van 1 september 2023 tot 11 september 2023. De burgemeester heeft dit huisverbod opgelegd naar aanleiding van een incident dat op 1 september 2023 heeft plaatsgevonden. Aan het besluit heeft de burgemeester drie afzonderlijke door een medewerker van de politie opgestelde Risico-instrumenten Huiselijk Geweld (hierna: RiHG’s, enkelvoud: RiHG) ten grondslag gelegd. [wederpartij] en [persoon] hebben tegenstrijdige verklaringen afgelegd over het incident. Omdat na afloop van de termijn van tien dagen nog geen hulpverlening was opgestart, heeft de burgemeester het tijdelijk huisverbod verlengd tot in totaal achttien dagen, tot 29 september 2023. [wederpartij] kan zich niet verenigen met de aan hem opgelegde huisverboden en heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet de aanwezigheid van [wederpartij], maar die van [persoon] in de woning een gevaar vormde, omdat [persoon] laveloos is aangetroffen door de politie. Verder is geen bloed aangetroffen op de stok waarmee [wederpartij] [persoon] op het hoofd zou hebben geslagen, terwijl het slaan met de stok volgens [persoon] de oorzaak was van haar hoofdwond. Omdat er geen andere bewijsmiddelen zijn die het verhaal van [persoon] bevestigen is de rechtbank van oordeel dat de burgemeester niet bevoegd was een huisverbod op te leggen aan [wederpartij].
3. De burgemeester kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank. Volgens de burgemeester bestond er op het moment dat hij een beoordeling maakte van de situatie bij [wederpartij] en [persoon] thuis een redelijk vermoeden van gevaar voor de veiligheid van [persoon] en was dit voldoende om een tijdelijk huisverbod aan [wederpartij] op te leggen. De burgemeester wijst er verder op dat uit de stukken niet blijkt dat [persoon] laveloos is aangetroffen.
4. Gelet op de spoedeisende aard van een huisverbod is niet vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vaststaat, maar deze feiten en omstandigheden moeten in ieder geval aannemelijk zijn.
5. De burgemeester heeft op de zitting bij de Afdeling toegelicht waarom er bij de oplegging van het tijdelijk huisverbod meer waarde is gehecht aan het RiHG van 1 september 2023. Bij het adviesonderdeel van dit RiHG is, anders dan bij de eerdere RiHG’s, geadviseerd om wel een tijdelijk huisverbod op te leggen. Dit RiHG is namelijk van een latere datum dan de twee andere RiHG’s, die eerder zijn opgesteld. De burgemeester wijst er terecht op dat bij dit RiHG rekening is gehouden met een proces-verbaal van bevindingen van 1 september 2023 en de daarin opgenomen foto’s van de blauwe plekken van [persoon].
6. Juist omdat in dit RiHG het proces-verbaal van de bevindingen en de daarin opgenomen foto’s van de blauwe plekken van [persoon] is meegenomen, is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt kon stellen dat de aanwezigheid van [wederpartij] in de woning zorgde voor een (ernstig vermoeden van) ernstig en onmiddellijk gevaar. Het ontbreken van bloed op de stok waarmee [wederpartij] [persoon] zou hebben geslagen is onvoldoende voor een andere oordeel. Hierom is de Afdeling anders dan de rechtbank van oordeel dat dat de burgemeester aan [wederpartij] wel een tijdelijk huisverbod op kon leggen.
7. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd.
8. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 januari 2024 in zaak nr. C/10/665304 / FA RK 23-6598.
III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2025
735-1147