202406525/1/V1.
Datum uitspraak: 22 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 1 oktober 2024 in zaak nr. NL23.6267 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij besluit van 23 januari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag van appellant ingewilligd.
Bij uitspraak van 1 oktober 2024 heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk verklaard en het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 23 januari 2024, ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.A. Krikke, advocaat in Bussum, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. Appellant klaagt in de eerste grief terecht over het oordeel van de rechtbank dat de minister terecht 3 september 2022 als ingangsdatum van de verblijfsvergunning heeft vastgesteld. De minister is ten onrechte uitgegaan van de datum waarop appellant zijn aanvraag heeft ingediend aan de hand van het formulier model M35-H. De minister moet bij het bepalen van de ingangsdatum namelijk uitgaan van het moment waarop appellant in persoon ten overstaan van de autoriteiten zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt. Uit de door appellant overgelegde loopbrief blijkt dat hij dat op 3 augustus 2022 heeft gedaan. Daarom had de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning moeten vaststellen op 3 augustus 2022. Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:159, onder 3 tot en met 3.2. 2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover die gaat over het besluit van 23 januari 2024. Het is niet nodig wat appellant verder aanvoert te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 23 januari 2024 wordt vernietigd, voor zover de minister daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning heeft vastgesteld op 3 september 2022. Uit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting zal de Afdeling zelf in de zaak voorzien door de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast te stellen op 3 augustus 2022 en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit (artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb). De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 1 oktober 2024 in zaak nr. NL23.6267, voor zover die gaat over het besluit van 23 januari 2024, V-[...];
III. verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 23 januari 2024, gegrond;
IV. vernietigt dat besluit, voor zover de minister van Asiel en Migratie daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft vastgesteld op 3 september 2022;
V. stelt de ingangsdatum van deze verblijfsvergunning vast op 3 augustus 2022;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 23 januari 2024, voor zover dat is vernietigd;
VII. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Pronk, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Pronk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2025
1028