202404034/2/R3.
Datum uitspraak: 22 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend in Den Haag,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 mei 2024 in zaak nr. 21/8186 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2021 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van een voormalig schoolgebouw aan de Zeezwaluwstraat 4 in Den Haag (hierna: het perceel) in 16 appartementen, en voor het realiseren van een in- of uitrit.
Bij besluit van 6 december 2021 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 21 juni 2021 gehandhaafd, onder aanpassing van de motivering.
Bij uitspraak van 28 mei 2024 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Ook heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld op 9 mei 2025, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. B. Benard, rechtsbijstandverlener in Wassenaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Yildirim, vergezeld door A. Hofstee, zijn verschenen. Verder is op de zitting de Koninklijke Haagse Woningvereniging van 1854, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. R.J. Donkersloot, advocaat in Den Haag, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter is een voorlopig oordeel en niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
3. De aanvraag van 7 december 2020 is gedaan voor het veranderen van het voormalige schoolgebouw op het perceel in 16 appartementen en het realiseren van een in- of uitrit. Blijkens de aanvraag en de daarbij behorende tekeningen zijn op het perceel 12 parkeerplaatsen voorzien.
Het college heeft een omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, en artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) voor de activiteiten "bouwen", "handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening" en "het maken van een uitweg". Voor het afwijken van het bestemmingsplan heeft het college toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º van de Wabo, in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
4. [verzoeker] woont direct naast het perceel, aan de [locatie]. Hij vreest dat het gebruik van het perceel voor parkeren geluidsoverlast zal veroorzaken in de avond en nacht.
De uitspraak van de rechtbank
5. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat verlening van de omgevingsvergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat de ontwikkeling niet zal leiden tot een groot aantal verkeersbewegingen en dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gezamenlijk gebruik van de uitweg tot grote problemen zal leiden in de verkeersafwikkeling.
[verzoeker] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Hij heeft daartegen hoger beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de Afdeling gevraagd de voorlopige voorziening te treffen dat de omgevingsvergunning wordt geschorst totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Spoedeisend belang
6. Het college bestrijdt dat [verzoeker] een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek, omdat zijn verzoek alleen gaat over het gebruik van de gronden en niet over het bouwen van het complex.
6.1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat spoedeisend belang aanwezig is. Zoals op de zitting is bevestigd zijn de bouwwerkzaamheden gestart, en ook is begonnen met de aanleg van de uitweg.
Beoordeling van het verzoek
7. Het verzoek wordt toegewezen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is namelijk aannemelijk dat de uitspraak van de rechtbank niet onverkort in stand kan blijven en dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen, voor zover die vergunning voorziet in 12 parkeerplaatsen op het perceel.
De voorzieningenrechter schorst het besluit van het college van 21 juni 2021, voor zover daarbij een omgevingsvergunning is verleend voor 12 parkeerplaatsen op het perceel. De voorzieningenrechter licht dat hierna toe, waarbij alleen wordt ingegaan op de hogerberoepsgrond die aanleiding geeft de omgevingsvergunning gedeeltelijk te schorsen.
8. [verzoeker] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een onderzoek naar geluid als gevolg van parkeren achterwege kon blijven. Volgens [verzoeker] heeft de rechtbank miskend dat de bestemming "Maatschappelijk-1" parkeren niet toestaat, want parkeervoorzieningen vallen volgens hem niet onder de in artikel 8.1 van de planregels genoemde "overige voorzieningen". Daarnaast is van belang dat de appartementen zijn bedoeld voor een specifieke doelgroep, namelijk werkenden met onregelmatige diensten. Het gebruik van de nieuwe parkeerplaatsen door deze doelgroep zorgt (in de avond/nacht) voor een wezenlijk andere geluidbelasting dan het gebruik van het voorheen gevestigde kinderdagverblijf, waar activiteiten in de dagperiode plaatsvinden. Ter onderbouwing van het betoog heeft [verzoeker] het rapport "[locatie] Den Haag, akoestisch onderzoek parkeerterrein" van 1 april 2025 van M+P raadgevende ingenieurs BV overgelegd (hierna: het rapport van M+P).
8.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het verschil tussen de bestaande parkeerbehoefte vanwege de maatschappelijke bestemming en de parkeerbehoefte van het bouwplan slechts één extra parkeerplaats bedraagt, zodat een nader geluidonderzoek achterwege kon blijven.
8.2. Op het perceel geldt het bestemmingsplan "Duindorp - Bosjes van Poot" en de bestemming "Maatschappelijk-1". Het perceel mag op grond van die bestemming worden gebruikt voor onderwijs, jeugd-/kinder- en buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen en welzijnsvoorzieningen.
De voorzieningenrechter overweegt dat het college zich weliswaar op het standpunt stelt dat de parkeerbehoefte van het bouwplan slechts één extra parkeerplaats bedraagt, maar stelt vast dat de omgevingsvergunning is aangevraagd en verleend voor een appartementencomplex met 16 woningen, inclusief 12 parkeerplaatsen op eigen terrein en een uitweg. In de huidige situatie zijn er geen parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig. Daargelaten of parkeren op het perceel al was toegestaan ten behoeve van de bestemming "Maatschappelijk-1", blijkt uit het besluit van 6 december 2021 niet hoe het college rekening heeft gehouden met het feit dat er in de nieuwe situatie 12 parkeerplaatsen ten behoeve van de woonfunctie zullen worden gebruikt. Anders dan bij maatschappelijke functies, zal het gebruik voor wonen verspreid over de dag gaan plaatsvinden en gepaard gaan met geluidbelasting die zich ook op latere tijdstippen voordoet, zoals in de avond en nacht. De spreiding van de geluidbelasting verschilt dus wezenlijk, terwijl een groot deel van de 12 vergunde parkeerplaatsen direct aangrenzend aan de gevel van de woning van [verzoeker] is gesitueerd. Daar komt bij dat [verzoeker] het rapport van M+P heeft overgelegd, waarin hoge piekgeluiden zijn berekend op zijn gevel en in zijn woning en wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling zich in zoverre niet verdraagt met een goede ruimtelijke ordening. Weliswaar heeft het college in een schriftelijke uiteenzetting verschillende uitgangspunten uit het onderzoek bestreden, maar wat dit concreet betekent voor de conclusie in het rapport heeft het college niet gemotiveerd. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat de uitspraak van de rechtbank en de omgevingsvergunning in de bodemprocedure op dit punt in stand kunnen blijven.
9. In wat [verzoeker] voor het overige heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om tot verdere schorsing over te gaan.
Conclusie en betekenis uitspraak
10. Gelet op het voorgaande, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
11. De uitspraak betekent dat de uitvoering van het bouwplan kan doorgaan in afwachting van de bodemprocedure, maar voorlopig zonder de 12 parkeerplekken.
Slotoverweging en proceskosten
12. De voorzieningenrechter geeft het college in overweging om in afwachting van de bodemprocedure te beoordelen of het realiseren van in totaal 12 parkeerplekken op het perceel eigenlijk wel noodzakelijk is. Zowel de Nota Parkeernormen Den Haag 2021 als die van 2024 bevat immers de mogelijkheid om bij een verbouwontwikkeling of functiewijziging de parkeereis te verrekenen met de parkeerbehoefte van de laatste formele bestemming, waarbij dan wel moet worden beschouwd of de parkeerbehoefte in de oude situatie op hetzelfde moment van de dag ontstond als de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie (zie de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1313)). Verder zijn op grond van de parkeernormen verbouwplannen en transformatieprojecten met een gesaldeerde autoparkeervraag van minder dan 10 parkeerplaatsen vrijgesteld van de autoparkeereis, als aan een aantal nader genoemde voorwaarden wordt voldaan. Het college zal moeten bezien in hoeverre deze voorwaarden van toepassing zijn. Als verwezenlijking van één of meer parkeerplekken op het binnenterrein toch is vereist, zal het college vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aan de hand van geluidonderzoek moeten bezien of het treffen van maatregelen nodig is. Een eventueel nieuw genomen besluit hierover kan, als [verzoeker] hierbij nog belang zou hebben, met toepassing van artikel 6:19 van de Awb in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, in de bodemprocedure mee worden beoordeeld. 13. Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 21 juni 2021, kenmerk 202021043/7971040, voor zover daarbij een omgevingsvergunning is verleend voor 12 parkeerplaatsen op het perceel Zeezwaluwstraat 4 in Den Haag;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrag van € 279,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Kemerink op Schiphorst-Hofman, griffier.
w.g. Besselink
voorzieningenrechter
w.g. Kemerink op Schiphorst-Hofman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2025
933