ECLI:NL:RVS:2025:2361

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
202501722/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.H. van den Biggelaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor verbouwing en uitbreiding van een pand ten behoeve van maatschappelijke opvang in Eindhoven

Op 22 mei 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een geschil over een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven had op 19 januari 2024 een omgevingsvergunning verleend aan Springplank040 voor de verbouwing en uitbreiding van een pand aan de Cyclamenstraat 1, bestemd voor de huisvesting van voormalige dak- en thuislozen. Omwonenden, waaronder [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en verzochten om een voorlopige voorziening om de sloop- en bouwwerkzaamheden te stoppen. De rechtbank Oost-Brabant had eerder de besluiten van het college vernietigd en een voorlopige voorziening getroffen, maar het college had nieuwe besluiten genomen die de eerdere schorsing opheffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat niet aannemelijk was dat de eerdere uitspraak van de rechtbank zou worden vernietigd. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vergunningen in stand zouden blijven en dat de omgevingsvergunning voor de sloopwerkzaamheden correct was verleend. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beoordeling van de vergunningen niet in strijd was met het gemeentelijke beleid en dat de adviezen van de adviescommissie zorgvuldig waren overwogen. De uitspraak bevestigde dat de vergunningen voor de verbouwing en sloop van het pand aan de Cyclamenstraat 1 geldig zijn, en dat de omwonenden geen spoedeisend belang hadden bij het verzoek om een voorlopige voorziening.

Uitspraak

202501722/2/R2.
Datum uitspraak: 22 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb), hangende het hoger beroep van:
1.       [verzoeker sub 1] en anderen, allen wonend in Eindhoven,
2.       [verzoeker sub 2], wonend in Eindhoven,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 12 februari 2025 in zaak nrs. 24/2968, 24/3031, 24/3368 en 24/3528 in het geding tussen:
1.       [verzoeker sub 1] en anderen
2.       [verzoeker sub 2]
3.       [partij A]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2024 heeft het college aan Springplank040 een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen en uitbreiden van het pand aan de Cyclamenstraat 1 in Eindhoven ten behoeve van huisvesting van voormalige dak- en thuislozen.
Bij besluit van 2 juli 2024 heeft het college het door onder andere [verzoeker sub 1] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning onder aanvulling van de motivering gewijzigd in stand gelaten.
Bij besluit van 9 april 2024 heeft het college aan Springplank040 omgevingsvergunning verleend voor het uitvoeren van sloopwerkzaamheden aan het pand aan de Cyclamenstraat 1.
Bij besluit van 12 september 2024 heeft het college het door onder andere [verzoeker sub 1] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 12 februari 2025 heeft de rechtbank de door onder andere [verzoeker sub 1] en anderen tegen de besluiten van 2 juli 2024 en 12 september 2024 ingestelde beroepen gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft een voorlopige voorziening getroffen waarbij de besluiten van 19 januari 2024 en 9 april 2024 zijn geschorst totdat nieuwe besluiten op de bezwaren zijn genomen.
Tegen deze uitspraak hebben onder andere [verzoeker sub 1] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft bij besluit van 11 maart 2025 opnieuw op de bezwaren van onder andere [verzoeker sub 1] en anderen tegen het besluit van 9 april 2024 beslist, deze bezwaren deels gegrond en deels ongegrond verklaard en het besluit van 9 april 2024 onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Het college heeft bij besluit van 9 april 2025 opnieuw op de bezwaren van onder andere [verzoeker sub 1] en anderen tegen het besluit van 19 januari 2024 beslist, deze bezwaren deels gegrond en deels ongegrond verklaard en het besluit van 19 januari 2024 onder aanvulling van de motivering gewijzigd in stand gelaten.
[verzoeker sub 1] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op een zitting op 7 mei 2025, waar [partij B] en [partij C], bijgestaan door mr. J. van Berkel, advocaat te Someren, en het college, vertegenwoordigd door mr. B. de Haan en mr. J.P.H. de Bruijn, advocaten te Arnhem, vergezeld door R. Dijker, D.M. Ernst en R. Ratgers, zijn verschenen. Voorts is Springplank040, vertegenwoordigd door [gemachtigde], op de zitting als partij gehoord.
Overwegingen
Voorlopig karakter
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
2.1.    De aanvraag om een omgevingsvergunning voor het verbouwen en uitbreiden van het pand aan de Cyclamenstraat 1 is ingediend op 8 september 2023. Dat betekent dat ten aanzien van deze omgevingsvergunning de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
2.2.    De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van sloopwerkzaamheden aan het pand aan de Cyclamenstraat 1 is aangevraagd op 14 februari 2024. Dit betekent dat ten aanzien van deze omgevingsvergunning het recht, zoals dat geldt vanaf 1 januari 2024, van toepassing is.
Inleiding
3.       Springplank040 is een organisatie die zich inzet voor maatschappelijke opvang in Eindhoven van zowel jongeren als volwassenen die zijn vastgelopen in de maatschappij. Mensen die dakloos dreigen te raken of zijn geworden kunnen zich bij deze organisatie melden. Tijdens een intake wordt bekeken welke behoefte bestaat en welke maatwerkoplossing het beste past. De doelgroep van Springplank040 is te verdelen in drie categorieën (A, B en C), variërend van een lichte (categorie A) tot zware problematiek (categorie C). Springplank040 wenst aan de Cyclamenstraat 1 een maatwerkvoorziening tijdelijk wonen bestemd voor dak- en thuislozen in categorieën A en B te realiseren. In een maatwerkvoorziening woont een inwoner tijdelijk zelfstandig in een beheerde omgeving met ambulante begeleiding.
4.       Op de locatie Cyclamenstraat 1 gold tot 1 januari 2024 het bestemmingsplan "Stratum buiten de Ring II 2016". Na 1 januari 2024 maakt dit bestemmingsplan deel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Eindhoven. De gronden hebben de enkelbestemming "Maatschappelijk" en de dubbelbestemming "Waarde-Cultuurhistorie". Omdat de aard van de beoogde begeleiding is gericht op beperkte zorg en om de bewoners zelfstandig te laten wonen, is het beoogde gebruik als maatwerkvoorziening tijdelijk wonen volgens het college niet geheel passend binnen de maatschappelijke bestemming. Verder wordt met het bouwplan de bestaande goothoogte overschreden. Bij het besluit van 19 januari 2024, zoals dat bij het besluit van 2 juli 2024 onder aanvulling van de motivering gewijzigd in stand is gelaten, heeft het college met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1o en 2o, van de Wabo, omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen en afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van 19 zelfstandige wooneenheden voor voormalige dak- en thuisloze mensen in de categorieën A en B.
5.       Om het bouwplan te kunnen uitvoeren moet een deel van het bestaande gebouw worden gesloopt. Bij het besluit van 9 april 2024, zoals dat bij het besluit van 12 september 2024 onder aanvulling van de motivering in stand is gebleven, heeft het college aan Springplank040 met toepassing van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor de omgevingsplanactiviteit "slopen" een omgevingsvergunning verleend voor het uitvoeren van de sloopwerkzaamheden.
6.       [verzoeker sub 1] en anderen wonen in de directe omgeving van de Cyclamenstraat 1. Zij kunnen zich niet met de plannen verenigen en hebben verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat wordt begonnen met de sloop- en bouwwerkzaamheden.
Spoedeisend belang
7.       Met de nieuwe besluiten op bezwaar van 11 maart en 9 april 2025 is de door de rechtbank uitgesproken schorsing beëindigd en kan begonnen worden met de sloop en de bouw. Het college heeft ter zitting toegelicht dat eind mei met de sloopwerkzaamheden zal worden gestart en dat daarna wordt begonnen met de bouwwerkzaamheden. Gelet daarop bestaat spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening.
Beoordeling
8.       Het verzoek wordt afgewezen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is namelijk niet aannemelijk dat de uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd of dat de verleende omgevingsvergunningen uiteindelijk niet in stand zullen blijven. De voorzieningenrechter licht dat hieronder toe. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat [verzoeker sub 1] en anderen een groot aantal beroepsgronden tegen de uitspraak van de rechtbank en de besluiten van 11 maart 2025 en 9 april 2025 naar voren hebben gebracht. Het karakter van de voorlopige voorzieningenprocedure leent zich niet goed voor het geven van een oordeel over al die beroepsgronden. De voorzieningenrechter zal zich daarom beperken tot een bespreking van die beroepsgronden, die blijkens het hoger beroepschrift en hetgeen is besproken op de zitting gelden als de voor [verzoeker sub 1] en anderen belangrijkste beroepsgronden.
Beroepsgronden over de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van sloopwerkzaamheden
Monumentale status van het pand
9.       [verzoeker sub 1] en anderen betogen dat de bekendmaking van het besluit tot intrekking van de monumentale status van het pand aan de Cyclamenstraat 1 nog altijd niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Bekendmaking had moeten plaatsvinden overeenkomstig artikel 3:41, tweede lid, of artikel 3:42 van de Awb, door middel van publicatie in het gemeenteblad, aldus [verzoeker sub 1] en anderen. Nu dat niet is gebeurd moet het pand nog steeds als gemeentelijk monument worden aangemerkt. Hier is in het advies van de Adviescommissie Omgevingskwaliteit Eindhoven, dat aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van sloopwerkzaamheden ten grondslag ligt, ten onrechte geen rekening mee gehouden.
9.1.    De rechtbank heeft overwogen dat ingevolge artikel 3:40 van de Awb een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt. De intrekking van de aanwijzing tot gemeentelijk monument is een besluit dat tot een of meer belanghebbenden is gericht. Ingevolge artikel 3:41 van de Awb geschiedt de bekendmaking van een dergelijk besluit door dit toe te zenden aan de belanghebbenden. In artikel 7, in samenhang gelezen met artikel 10, tweede lid, van de Erfgoedverordening gemeente Eindhoven is gespecificeerd dat het daarbij gaat om alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet. Aangezien [verzoeker sub 1] en anderen gemotiveerd hebben betwist dat deze bekendmaking heeft plaatsgevonden en het college niets heeft overgelegd waaruit volgt dat deze bekendmaking wel heeft plaatsgevonden, is de rechtbank ervan uitgegaan dat de bekendmaking niet heeft plaatsgevonden en dat de intrekking van de aanwijzing tot gemeentelijk monument niet in werking is getreden. Dit betekent volgens de rechtbank dat het pand nog altijd een monument is. Het college heeft dit niet onderkend, en heeft daardoor onvoldoende gemotiveerd dat de sloopwerkzaamheden de cultuurhistorische waarden en de ruimtelijke en visuele karakteristiek van de gronden en de gebouwde omgeving niet in onevenredige mate aantasten.
9.2.    In het herstelbesluit van 11 maart 2025 heeft het college toegelicht en met stukken onderbouwd dat het besluit tot intrekking van de aanwijzing tot gemeentelijk monument van het pand aan de Cyclamenstraat 1 bij brief van 25 maart 2013 bekend is gemaakt aan de gemeente Eindhoven als eigenaar het van pand. Het besluit is daarnaast op 3 april 2013 gepubliceerd op de website van de gemeente Eindhoven. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het voldoende als een besluit tot intrekking van de monumentale status van een pand overeenkomstig artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bekendgemaakt door uitreiking of toezending aan de zakelijk gerechtigden van de onroerende zaak, omdat het besluit primair tot diegenen is gericht. Anders dan [verzoeker sub 1] en anderen stellen is publicatie in het gemeenteblad niet nodig. Het besluit tot intrekking van de monumentale status van het pand is dan ook op de juiste wijze bekendgemaakt, zodat het pand ten tijde van de besluitvorming geen gemeentelijk monument meer was. Dat, zoals [verzoeker sub 1] en anderen stellen, het pand aan de Cyclamenstraat 1 in sommige beleidsstukken nog staat genoemd als gemeentelijk monument, doet aan die conclusie niet af.
Het betoog slaagt niet.
Advies van de Adviescommissie Omgevingskwaliteit Eindhoven
10.     [verzoeker sub 1] en anderen betogen dat het college ten onrechte het advies van de Adviescommissie Omgevingskwaliteit Eindhoven (hierna: de adviescommissie) aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van sloopwerkzaamheden ten grondslag heeft gelegd. Volgens [verzoeker sub 1] en anderen volgt uit de tekeningen bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning dat bijna het volledige pand zal worden gesloopt en dat de karakteristiek van het pand zal worden aangetast. De adviescommissie had de aanvraag voor de sloopvergunning geheel los van het bouwplan moeten beoordelen. Verder blijkt uit het advies niet dat is getoetst aan de gebiedsgerichte welstandscriteria zoals opgenomen in de welstandsnota, aldus [verzoeker sub 1] en anderen.
10.1.  Het college heeft met toepassing van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet in samenhang bezien met artikel 25.5.1 van de regels van het bestemmingsplan "Stratum buiten de Ring II 2016" ten behoeve van het uitvoeren van de sloopwerkzaamheden een omgevingsvergunning verleend voor de omgevingsplanactiviteit "slopen". In artikel 25.5.1 van de regels van het bestemmingsplan "Stratum buiten de Ring II 2016", welk plan deel uitmaakt van het tijdelijke deel van het omgevingsplan Eindhoven, is bepaald dat het verboden is om op of in de gronden met de bestemming "Waarde - Cultuurhistorie" zonder omgevingsvergunning bouwwerken te slopen. Hiermee is het slopen een vergunningplichtige omgevingsplanactiviteit. In artikel 25.5.3 van de planregels is bepaald dat een dergelijke omgevingsvergunning slechts kan worden verleend als de cultuurhistorische waarden dan wel de ruimtelijke en visuele karakteristiek van de gronden en de gebouwde omgeving niet in onevenredige mate worden aangetast.
10.2.  Het college heeft aan de besluiten van 9 april 2024 en 12 september 2024 de adviezen van de adviescommissie ten grondslag gelegd. De aanvraag is meerdere keren door deze adviescommissie beoordeeld. De adviescommissie heeft daarbij beoordeeld of door de sloop van de aanbouw, de sloop en het vervangen van het dak, de ramen en de kozijnen van het hoofgebouw en de sloop van inpandige scheidingsconstructies en inrichting, de cultuurhistorische waarden in onevenredige mate zouden worden aangetast. In het advies van 29 februari 2024 heeft de adviescommissie aangegeven dat zij tegen het vernieuwen van het dak geen bezwaren heeft, zolang het beeld maar identiek blijft, waarbij met name de aansluiting op de gevel en het belendende dak van belang is. Omdat een detail over de aansluiting tussen het dak en de gevel ontbreekt, heeft de commissie dit ter beoordeling opgevraagd. Op 8 april 2024 heeft de commissie geconcludeerd dat uit de overgelegde tekeningen blijkt dat het vervangen van het dak niet tot een wijziging van de massa en het straatbeeld leidt. Op 18 juli 2024 heeft de adviescommissie nader toegelicht dat ook de overige onderdelen van het sloopplan geen aanleiding tot bezwaren gaven. Omdat het gebouw geen beschermde status heeft, is het slopen en vervangen van historisch materiaal geen grond voor bezwaar, zolang de vervangende onderdelen passen bij het karakter van het pand en de omgeving. Ten aanzien van de achterbouw heeft de adviescommissie geconcludeerd dat deze in zijn huidige vorm dateert van 1987. De sloop hiervan leidt niet tot een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarde, omdat deze elementen op zich voor de uitstraling van het gebouw en de relatie met de omgeving geen, of geen substantiële, cultuurhistorische waarde hebben.
Het college heeft verder toegelicht dat redelijke eisen van welstand niet van toepassing zijn bij de toetsing van de vergunningaanvraag, omdat sprake is van een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit "slopen" en het niet gaat om de activiteit "bouwen".
10.3.  Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat over het advies is aangevoerd.
10.4.  De voorzieningenrechter volgt [verzoeker sub 1] en anderen niet in hun standpunt dat het college de adviezen van de adviescommissie niet aan de besluitvorming over de sloopactiviteiten ten grondslag heeft mogen leggen. De adviescommissie heeft overeenkomstig artikel 25.5.3 van de planregels beoordeeld of door de sloop de cultuurhistorische waarden dan wel de ruimtelijke en visuele karakteristiek van de gronden en de gebouwde omgeving in onevenredige mate worden aangetast en is gemotiveerd tot de conclusie gekomen dat daarvan geen sprake is. [verzoeker sub 1] en anderen hebben geen tegenrapport ingebracht of anderszins aannemelijk gemaakt dat aan de adviezen van de adviescommissie onjuiste uitgangspunten ten grondslag liggen. Anders dan [verzoeker sub 1] en anderen betogen heeft de adviescommissie de sloopactiviteiten ook op zichzelf beoordeeld. Ten aanzien van het dak, de kozijnen en de ramen heeft de adviescommissie wel verwezen naar de beoordeling van de uitstraling van de vervangende gevelelementen in relatie tot het gebouw en de omgeving, die in het kader van de bouwaanvraag door de commissie is gedaan. De voorzieningenrechter ziet hierin geen grond voor het oordeel dat dit niet zo had mogen worden gedaan.
Het betoog slaagt niet.
Natuur
11.     [verzoeker sub 1] en anderen betogen dat geen omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit is aangevraagd of is verleend.
11.1.  Voor zover [verzoeker sub 1] en anderen dit betoog aanvoeren in het kader van de omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit "slopen", overweegt de voorzieningenrechter dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanhaakplicht als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht onder de Omgevingswet is komen te vervallen en dat aanvragen voor een omgevingsvergunning voor meerdere activiteiten afzonderlijk van elkaar mogen worden ingediend. In dit geval is ervoor gekozen om de aanvragen afzonderlijk van elkaar in te dienen.
11.2.  Voor zover [verzoeker sub 1] en anderen dit betoog aanvoeren in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen en afwijken van het bestemmingsplan (zie ook hierna onder 12 en volgende), overweegt de voorzieningenrechter dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat als voor een activiteit naast een omgevingsvergunning ook omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit nodig is, de aanvrager kan kiezen of hij deze trajecten afzonderlijk of gecoördineerd wil doorlopen. In dit geval is ervoor gekozen om de trajecten afzonderlijk te doorlopen en is op 15 januari 2024 een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit aangevraagd.
Wel geldt dat het college geen omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan mag verlenen als en voor zover het op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het wettelijk soortenbeschermingsregime aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg staat. De rechtbank heeft naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht overwogen dat het college op basis van een quickscan van 28 juli 2023, een aanvullend onderzoek naar potentiële verblijfplaatsen voor vleermuizen en nestplaatsen voor huismussen van 20 november 2023 en een aanvullend onderzoek naar kraam- en zomerverblijfplaatsen van vleermuizen van 9 juli 2024 - waarvan de inhoud door [verzoeker sub 1] en anderen niet is bestreden - op voorhand heeft mogen menen dat het soortenbeschermingsregime niet aan de uitvoerbaarheid van de voorziene ontwikkeling in de weg staat.
Het betoog slaagt niet.
Beroepsgronden over de omgevingsvergunning voor bouwen en afwijken van het bestemmingsplan
Omvang van de omgevingsvergunning
12.     [verzoeker sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het beoogde gebruik van de omgevingsvergunning niet duidelijk is. Zij vinden het onduidelijk wat onder categorie A en B moet worden verstaan en achten deze categorisering ook niet handhaafbaar. Volgens [verzoeker sub 1] en anderen is het niet toegestaan dat een woning slechts kan worden gebruikt voor een bepaalde groep mensen. Zij verwijzen in dit verband onder andere naar de uitspraak van de Afdeling van 4 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2241. Dit betekent dat bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de vergunningverlening moet worden uitgegaan van 19/20 zelfstandige, niet-grondgebonden wooneenheden. Dit geldt volgens [verzoeker sub 1] en anderen temeer nu de vergunning object-gebonden is, zodat als de overeenkomst met Springplank040 eindigt, er 19/20 zelfstandige wooneenheden resteren. Verder is niet uitgesloten dat het gebouw kan worden gebruikt ten behoeve van de nog altijd geldende bestemming "Maatschappelijk" en dat er dus mensen uit categorie C, die een grotere zorgbehoefte hebben, gehuisvest kunnen worden, terwijl dit door het college als onwenselijk wordt beschouwd.
12.1.  De rechtbank heeft geconstateerd dat uit het besluit op bezwaar van 2 juli 2024 volgt dat het college heeft beoogd om een voorwaarde op te nemen over de hoeveelheid studio’s en de doelgroep van voormalige dak- en thuisloze mensen in categorie A en B, maar dat uit dat besluit onvoldoende duidelijk blijkt dat beoogd is om handhaafbare voorwaarden hierover te stellen. Bovendien is niet vastgesteld dat één studio uitsluitend mag worden gebruikt voor één bewoner.
12.2.  In het herstelbesluit van 9 april 2025 heeft het college ter uitvoering van hetgeen door de rechtbank is geconstateerd het volgende opgenomen: "wij gaan hierbij over tot het opnemen van de volgende zaken […] 2. de ondergeschikte wijziging van 19 in plaats van 20 studio’s op te nemen en eveneens de doelgroep van voormalig dak- en thuislozen in categorie A en B hierbij op te nemen met de aanvulling dat één studio voor één bewoner uit genoemde doelgroep bestemd is. […] Wat betekent dit voor u? Dit betekent dat het bouwplan gebouwd en vervolgens gebruikt mag worden voor een maatwerkvoorziening voor 19 voormalig dak- en thuislozen uit de categorie A en B."
12.3.  Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is hiermee duidelijk dat vergunning is verleend voor een maatwerkvoorziening voor 19 voormalig dak- en thuislozen uit de categorie A en B. Anders dan [verzoeker sub 1] en anderen betogen is de voorzieningenrechter met de rechtbank van oordeel dat duidelijk is wat onder categorie A en B wordt verstaan. In het besluit van 19 januari 2024 staat dat het gaat om voormalige dak- en thuislozen met een lichte tot matige problematiek die met ambulante begeleiding op weg geholpen kunnen worden. In het advies van de bezwarencommissie, dat aan het besluit van 2 juli 2024 ten grondslag ligt, is nader omschreven wat door Springplank040 en het gemeentelijke regieteam onder categorie A en B wordt verstaan. Onder categorie A worden kort gezegd mensen verstaan die één groot probleem hebben dat problemen op meerdere leefgebieden veroorzaakt, waarbij de hulpvraag goed is in te schatten en de problematiek hanteerbaar is en niet belemmerend voor werk. In categorie B hebben mensen verschillende grote problemen op meerdere leefgebieden, en is de hulpvraag redelijk in te schatten en de problematiek hanteerbaar. De hulpvraag van beide categorieën is makkelijk uit te stellen tot de volgende dag, waardoor continue begeleiding en toezicht in het pand niet nodig is. Dit staat ook toegelicht in bijlage 2 bij het parkeeronderzoek maatwerkvoorziening tijdelijk wonen Cyclamenstraat Eindhoven van Goudappel, waarin door Springplank040 met concrete voorbeelden een profielschets van de categorieën A, B en C is gegeven. De rechtbank heeft naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht overwogen dat de doelgroepomschrijving weliswaar een zekere beoordelingsruimte met zich brengt, maar dat dit niet betekent dat om die reden sprake zou zijn van een niet handhaafbare voorwaarde.
Het voorgaande betekent, anders dan [verzoeker sub 1] en anderen stellen, dat de omgevingsvergunning alleen bewoning door 19 voormalige dak- en thuislozen in categorie A en B, en geen reguliere bewoning toestaat. Anders dan [verzoeker sub 1] en anderen betogen is de doelgroepomschrijving als hier aan de orde niet gelijk te stellen aan de door hen aangehaalde rechtspraak van de Afdeling. In de uitspraak van 4 december 2013 ging het om een bestemmingsplan dat de bouw van aanleunwoningen mogelijk maakte. De Afdeling oordeelde dat een verbod op het gebruik van de woningen door personen buiten de doelgroep senioren niet mogelijk is, nu dit zou leiden tot een niet ruimtelijk relevant onderscheid naar leeftijd. Die situatie is in de onderhavige zaak niet aan de orde. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat de gronden in dit geval zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en dat de verleende omgevingsvergunning hiervan afwijkt, omdat hier wonen onder begeleiding aan de orde is, waarbij sprake is van minder intensieve begeleiding dan bij wooneenheden voor beschermd of verzorgd wonen die passend zijn binnen de maatschappelijke bestemming.
Voor zover [verzoeker sub 1] en anderen betogen dat niet kan worden uitgesloten dat ter plaatse mensen uit categorie C worden gehuisvest, overweegt de voorzieningenrechter dat binnen de maatschappelijke bestemming wooneenheden voor beschermd of verzorgd wonen zijn toegestaan. Dit betekent dat het gebruik van wooneenheden door voormalige dak- en thuisloze mensen in categorie C op grond van het bestemmingsplan is toegestaan, indien daarmee sprake is van beschermd of verzorgd wonen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de ruimtelijke aanvaardbaarheid van dit gebruik al vast staat. De onderhavige omgevingsvergunning ziet daar echter niet op.
Het betoog slaagt niet.
Bouwhoogte
13.     [verzoeker sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bestaande bouwhoogte niet wordt overschreden. Volgens [verzoeker sub 1] en anderen is voor de vraag wat onder de bestaande bouwhoogte als bedoeld in artikel 25.2, onder b, van de regels van het bestemmingsplan moet worden verstaan, niet het hoogste punt van de bestaande bouwhoogte van het aanwezige hoofdgebouw leidend, maar moet ieder gedeelte van het hoofdgebouw worden bezien.
13.1.  Artikel 25.2, onder b, van de regels van het bestemmingsplan bepaalt: "Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels: [..] b. de bestaande goot- en bouwhoogte mogen niet word[en] overschreden. […]".
Artikel 25.4.2 bepaalt: "Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.2 onder voor het bouwen van een hogere goothoogte tot maximaal 6 meter of voor het bouwen van een hogere nokhoogte tot maximaal 10 meter, mits de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit niet onevenredig worden aangetast."
14.     De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestemmingsplan geen definitie van "bestaande bouwhoogte" bevat. Wel bevat artikel 2, lid 2.4 van de planregels een algemeen voorschrift over de wijze van meten van de bouwhoogte van een bouwwerk, namelijk vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw […]. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft een bouwwerk gelet daarop één bouwhoogte, namelijk de hoogte gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw. Vanwege de rechtszekerheid moet een planregel in beginsel letterlijk worden uitgelegd. De tekst en de plansystematiek bieden geen aanknopingspunten voor de uitleg van [verzoeker sub 1] en anderen dat onder bestaande bouwhoogte iedere bouwhoogte afzonderlijk moet worden verstaan. Het enkele feit dat deze planregel is opgenomen binnen de dubbelbestemming "Waarde-Cultuurhistorie" is daartoe onvoldoende. Dat, zoals [verzoeker sub 1] en anderen betogen, door deze uitleg het bepaalde in artikel 25.4.2 van de planregels zinledig zou worden, volgt de voorzieningenrechter niet. Zoals het college heeft toegelicht rust op een groot gebied de dubbelbestemming "Waarde-Cultuurhistorie". Het enkele feit dat ten aanzien van het pand aan de Cyclamenstraat 1 de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 25.4.2 van de planregels niet gebruikt kan worden als wordt uitgegaan van het hoogste punt, maakt niet dat deze planregel om die reden zinledig is. Deze afwijkingsbevoegdheid geldt immers voor alle panden in het gebied waarop deze dubbelbestemming rust.
Het betoog slaagt niet.
Beleid en richtlijnen
15.     [verzoeker sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de omgevingsvergunning niet in strijd is met het gemeentelijke beleid. Zij wijzen in dit verband op de toetsingscriteria zoals die volgen uit de raadsinformatiebrief van 21 juni 2022 en uit uitlatingen op de website van de gemeente. Met name op het punt van de leefbaarheid en veiligheid stellen [verzoeker sub 1] en anderen zich op het standpunt dat de veiligheids- en leefbaarheidsanalyse niet aan de besluitvorming ten grondslag gelegd had mogen worden. Verder wijzen zij op de beleidsregel "Kamerbewoning en woningsplitsing Eindhoven 2021" en het beleid inzake sociale functies binnen Stratum.
15.1.  De rechtbank is uitvoerig gemotiveerd op deze punten ingegaan en is tot het oordeel gekomen dat van strijd met het beleid geen sprake is. De voorzieningenrechter kan zich voorshands vinden in het oordeel van de rechtbank op dit punt en ziet in wat [verzoeker sub 1] en anderen hierover hebben aangevoerd geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
Conclusie
16.     Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
17.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N.H. van den Biggelaar, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Engelen, griffier.
w.g. Van den Biggelaar
voorzieningenrechter
w.g. Van Engelen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2025
842