ECLI:NL:RVS:2025:2373
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- L.W. Lagaaij LLM
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen intrekking verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 27 maart 2025 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had eerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gekregen, maar deze werd op 14 juni 2023 ingetrokken door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Tevens werd een aanvraag tot wijziging van de beperking van de verblijfsvergunning afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de appellant tegen deze besluiten op 4 juni 2024 ongegrond.
De rechtbank oordeelde dat het beroep van de appellant ongegrond was, waarop de appellant hoger beroep instelde. In het hoger beroep werd echter niet duidelijk gemaakt waarom de uitspraak van de rechtbank volgens de appellant niet juist was, waardoor de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen inhoudelijk oordeel kon geven. Daarnaast werd een verzoek van de appellant om een aanvullende termijn voor het indienen van grieven afgewezen, omdat er geen wettelijke mogelijkheid voor was.
Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk en besliste dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 mei 2025.