202500215/1/A3 en 202500215/2/A3.
Datum uitspraak: 28 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend in [woonplaats],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 november 2024 in zaak nr. 24/2527 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
ONBEKEND.
Procesverloop
Op 21 april 2024 heeft [verzoeker] beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland tegen - naar eigen zeggen - een beslissing van de minister van Justitie en Veiligheid (hierna: minister van J&V) van 17 april 2024.
Bij uitspraak van 26 november 2024 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de minister van J&V, in dit geval vertegenwoordigd door het Openbaar Ministerie Oost-Nederland (hierna: OM Oost-Nederland), uitgenodigd als verweerder aan het geding deel te nemen.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek, samen met zaken nrs. 202405314/1/A2 en 202405320/1/A2, ter zitting behandeld op 16 mei 2025, waar [verzoeker] is verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Wettelijk kader
2. Het relevante wettelijke kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
3. [verzoeker] heeft in 2001 letselschade opgelopen in zijn baan bij het bedrijf Color Neon B.V. als eerste monteur lichtreclame. Omdat hij het niet eens was met de toegekende uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en loondoorbetaling door zijn werkgever heeft hij procedures gevoerd. Die hebben vervolgens geleid tot vele andere procedures bij rechtbanken, de Centrale Raad van Beroep, de Hoge Raad en de Afdeling, met op hun beurt verzet-, herzienings- en wrakingsprocedures.
Uitspraak van de rechtbank
4. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard. Zij heeft overwogen dat [verzoeker] op de zitting van 7 november 2024 heeft bevestigd dat een besluit van de minister van J&V van 17 april 2024 niet bestaat. Zij concludeert dat, omdat aan het beroep van [verzoeker] geen besluit ten grondslag ligt, zij dit beroep niet mag beoordelen. [verzoeker] heeft op de zitting van 7 november 2024 gesteld dat zijn beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een verzoek aan het OM Oost-Nederland op grond van de Wet open overheid (hierna: Woo). Voor zover de rechtbank kon nagaan, heeft [verzoeker] daarover in het dossier geen stukken aangeduid. De rechtbank heeft verder overwogen dat [verzoeker] alsnog een beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit kan instellen, als het hem daarom gaat.
Hoger beroep
5. [verzoeker] stelt dat de rechtbank hem niet goed heeft begrepen. Hij heeft bij het OM Oost-Nederland een Woo-verzoek ingediend over een aangifte van hem tegen een advocaat die hem in het verleden bijstond in een letselschadeprocedure. [verzoeker] stelt dat het OM Oost-Nederland niet tot vervolging van de advocaat overgaat en daarnaast ook nergens op reageert. [verzoeker] wil op grond van de Woo processtukken uit het strafdossier ontvangen om een klacht te kunnen onderbouwen. [verzoeker] stelt het OM Oost-Nederland te hebben gerappelleerd en vindt dat hij recht heeft op een maximale dwangsom.
5.1. [verzoeker] heeft op 21 april 2024 een beroepschrift ingediend waarin staat dat het is gericht tegen een beslissing van de minister van J&V van 17 april 2024. Hij heeft dit besluit niet meegestuurd. De rechtbank heeft om haar bevoegdheid vast te kunnen stellen getracht te achterhalen waar het besluit van 17 april 2024 over ging en of zij of de rechtbank Rotterdam mogelijk bevoegd was. Op de comparitiezitting van 30 juli 2024 is meer onduidelijkheid ontstaan, omdat [verzoeker] meende dat hij was verschenen voor de behandeling van een beroep wegens het niet tijdig nemen van een beslissing door de Orde van Advocaten Gelderland. Ook stelde [verzoeker] op die zitting dat hij beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing door het OM. Op de zitting van 7 november 2024 is vast komen te staan dat er geen beslissing van de minister van J&V van 17 april 2024 bestond. Omdat het beroepsschrift van 21 april 2024 was ingediend tegen iets dat niet bestond, heeft de rechtbank zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in zoverre terecht onbevoegd verklaard.
5.2. De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat de rechtbank [verzoeker] niet goed heeft begrepen. De rechtbank heeft getracht in het dossier aanwijzingen te vinden dat het beroep moest worden gezien als een beroep wegens niet tijdig beslissen op een verzoek op grond van de Woo. Daarom heeft zij [verzoeker] om de aanvraag verzocht. [verzoeker] heeft niet duidelijk kunnen maken met welk stuk hij het Woo-verzoek zou hebben ingediend. Bij brief van 16 januari 2025 heeft ook de Afdeling [verzoeker] verzocht een afschrift van het Woo-verzoek toe te sturen. [verzoeker] heeft hij een e-mail van 22 december 2023 overgelegd, met als onderwerp "RE: verzoek opvragen documenten [verzoeker] [A/V FNV van toepassing rechtsbijstand 01-10-2Q01 / 01-01-2010 in WOO verzoek]". Daargelaten nog dat de e-mail niet alleen is gericht aan het OM Oost-Nederland, maar ook de Raad voor Rechtsbijstand en FNV Letselschade, leest de voorzieningenrechter hierin geen Woo-verzoek. Het gaat om een klacht tegen Woo-medewerkers en een integriteitsonderzoek van "medewerkers WRB". [verzoeker] heeft ook een e-mail van 13 juni 2024 overgelegd met als onderwerp "in gebreken stellen O/M Oost Nederland". Daaruit volgt dat [verzoeker] vindt dat het OM in gebreke is vanwege het uitblijven van een vervolgingsbeslissing, maar biedt geen aanknopingspunt voor de vaststelling dat hij een Woo-verzoek dat hij zou hebben ingediend. Verder heeft [verzoeker] bij zijn nadere stuk van 16 mei 2025 een automatische ontvangstbevestiging van het OM Oost-Nederland van 23 augustus 2023 overgelegd. Dit bericht bevat geen inhoudelijke informatie. De e-mail waar de ontvangstbevestiging een reactie op was, heeft [verzoeker] niet meegestuurd en zit ook niet in het dossier. Uit geen van deze stukken blijkt concreet dat [verzoeker] een verzoek om (bestaande) publieke informatie neergelegd in documenten heeft ingediend, zoals bedoeld in artikel 4.1 van de Woo.
Voor zover [verzoeker] heeft beoogd een beslissing van de officier van justitie af te dwingen over het al dan niet vervolgen van de advocaat, kan dit doel niet via de Woo worden bereikt. De Woo verplicht namelijk niet tot het vervaardigen van documenten (zie overweging 11.3 van de uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:893) en dus ook niet tot het nemen van besluiten. Wat betreft de verzochte dwangsom wordt overwogen dat paragraaf 4.1.3.2 van de Awb, waar artikel 4:17 deel van uitmaakt, in dit geval niet van toepassing is. Dit is bepaald in artikel 8.2 van de Woo.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de rechtbank om deze reden terecht geen aanleiding gezien om het beroep van [verzoeker] op grond van de Woo alsnog te beoordelen.
5.3. [verzoeker] heeft op de zitting het causale verband tussen de voorgeschiedenis en de voorliggende zaak benadrukt en de Afdeling gewaarschuwd voor tunnelvisie. Zoals de voorzieningenrechter op de zitting heeft uitgelegd, is het voor hem niet mogelijk om alle gebeurtenissen sinds 2001 in de beoordeling van deze zaak te betrekken. Hij moet uitgaan van de uitspraak van de rechtbank, die in dit geval gaat over het ontbreken van een Woo-verzoek aan het OM Oost-Nederland. Betogen die daarmee niet direct samenhangen, vallen buiten de omvang van dit geding.
5.4. Het betoog slaagt niet.
Conclusie en proceskosten
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.
w.g. Daalder
voorzieningenrechter
w.g. Konings
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025
612
BIJLAGE
Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3, eerste lid
Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Artikel 4:17
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
[…]
Artikel 6:2
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:
a. de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en
b. het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 6:12
1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
4. […]
Artikel 8:6, eerste lid
Het beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
Wet open overheid
Artikel 2.1. (Begripsbepalingen)
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- document: een door een orgaan, persoon of college als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, opgemaakt of ontvangen schriftelijk stuk of ander geheel van vastgelegde gegevens dat naar zijn aard verband houdt met de publieke taak van dat orgaan, die persoon of dat college;
[…]
- publieke informatie: informatie neergelegd in documenten die berusten bij een orgaan, persoon of college als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid.
Artikel 4.1 (Verzoek)
1. Eenieder kan een verzoek om publieke informatie richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. In het laatste geval beslist het verantwoordelijke bestuursorgaan op het verzoek.
2. Een verzoek kan mondeling of schriftelijk worden ingediend en kan elektronisch worden verzonden op de door het bestuursorgaan aangegeven wijze.
[…]
4. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de aangelegenheid of het daarop betrekking hebbende document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
Artikel 8.2. (Geen dwangsom niet tijdig beslissen)
Paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op besluiten op grond van deze wet en op beslissingen op bezwaar tegen deze besluiten.