202405962/1/V2.
Datum uitspraak: 26 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 17 september 2024 in zaak nr. NL24.24940 in het geding tussen:
[betrokkene
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juni 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van betrokkene om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 17 september 2024 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. M.E. Muller, advocaat in Gouda, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. Betrokkene heeft de Afghaanse nationaliteit. Hij verblijft sinds 2015 in Nederland. Hij heeft aan zijn derde asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij bij terugkeer heeft te vrezen voor de Taliban.
2. De minister klaagt in haar enige grief over het oordeel van de rechtbank dat zij nader onderzoek had moeten verrichten naar de risico’s die uit het Westen naar Afghanistan terugkerende asielzoekers lopen.
3. In de uitspraak van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4648, onder 12 tot en met 12.2, heeft de Afdeling geoordeeld dat uit informatie uit openbare bronnen niet volgt dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, alleen al om die reden een reëel risico op ernstige schade lopen als zij vrijwillig terugkeren naar Afghanistan. Vreemdelingen die vrijwillig terugkeren naar Afghanistan na een verblijf in het Westen, zijn daarom niet aan te merken als groep die een reëel risico op ernstige schade loopt. De minister betoogt terecht dat zij geen nader onderzoek hoeft te doen naar de risico’s voor Afghaanse vreemdelingen die terugkeren uit Europa. De grief slaagt. 4. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken en de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat betrokkene met de door hem naar voren gebrachte omstandigheden niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij vrijwillige terugkeer naar Afghanistan een reëel risico op ernstige schade loopt, is het beroep alsnog ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 17 september 2024 in zaak nr. NL24.24940;
III. verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2025
897-1143