202207084/4/R2.
Datum uitspraak: 28 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend in Wouwse plantage, gemeente Roosendaal,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Roosendaal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Wouw 2020" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[bedrijf] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 16 mei 2025, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. S. Oord, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door ing. M. van Gerwen, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door ing. J.B.M. Lauwerijssen, rechtsbijstandverlener te Roosendaal, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 18 januari 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het bestemmingsplan voorziet door middel van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in de mogelijkheid tot het plaatsen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (TTOV) op gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden-2". In deze procedure gaat het alleen om de gronden gelegen aan de [locatie] in Wouwse Plantage.
Op 24 februari 2025 is een omgevingsvergunning verleend aan [bedrijf] voor het plaatsen van TTOV op de gronden aan de [locatie] in Wouwse Plantage.
Spoedeisend belang
2.1. Het plan is in werking getreden en bij besluit van 24 februari 2025 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van TTOV aan de [locatie] in Wouwse Plantage. [verzoeker] heeft bezwaar gemaakt tegen die vergunning en heeft in deze procedure de voorzieningenrechter verzocht om schorsing van het gedeelte van het bestemmingsplan waar de vergunning op ziet, om te voorkomen dat het college bij het nemen van een besluit op bezwaar moet toetsen aan dit bestemmingsplan. Gelet op de zogenoemde Tegelen-jurisprudentie, zoals neergelegd in onder meer de uitspraak van de Afdeling van 21 december 1999, ECLI:NL:RVS:1999:AA4296, heeft [verzoeker] een spoedeisend belang bij de gevraagde schorsing. Behandeling van het verzoek
3. [verzoeker] heeft beroepsgronden aangevoerd over de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, landschappelijke inpassing, struweelvogels, definitiebepalingen en het aspect verdroging en stikstofdepositie uit de passende beoordeling. De rechtsvragen die aan de orde zijn in beroep, lenen zich niet voor beantwoording in deze voorlopige voorzieningenprocedure. De voorzieningenrechter zal zich, zoals ook besproken ter zitting, beperken tot het bespreken van de uitleg van artikel 5.3.2 van de planregels, omdat op grond daarvan de omgevingsvergunning is verleend.
4. [verzoeker] betoogt dat artikel 5.3.2 van de planregels onduidelijk en daarmee rechtsonzeker is, omdat uit de lezing van dat artikel niet volgt dat de voorwaarden onder a tot en met f gelden wanneer niet extern gesaldeerd wordt. Ook is het de vraag of wordt getoetst of de activiteit waarvoor een afwijkingsvergunning wordt verleend wel strekt tot het behoud van de omgevingswaarden zoals uiteengezet in artikel 5.1, onder i, van de planregels. Dit is volgens [verzoeker] van belang omdat die omgevingswaarden passen bij het gebied waarin de gronden zijn gelegen: de groenblauwe mantel. Ook staat er ten onrechte "toename van de oppervlakte dierenverblijf, rekening houdend met de maximale bezetting daarvan".
5. Artikel 5.1, aanhef en onder i, van de planregels luidt: "De voor "Agrarisch met waarden - 2" aangewezen gronden zijn - naast agrarisch grondgebruik - bestemd voor:
i. behoud, herstel, en/of ontwikkeling van de landschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, natuurlijk en hydrologische waarden en kenmerken".
5.1. Artikel 5.2.3, onder a en onder 3, van de planregels luidt:
"Op de gronden buiten het agrarisch bouwvlak mogen (voor zover niet anders aangeduid) uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch grondgebruik worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 2 m., met dien verstande dat:
3. het oprichten van teeltondersteunende voorzieningen niet is toegestaan;".
5.2. Artikel 5.3.2 van de planregels luidt:
"Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.3, onder a, sub 3., teneinde buiten een agrarisch bouwvlak tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen op te kunnen oprichten/ te kunnen plaatsen mits dit niet zal leiden tot een significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. In ieder geval is daarvan sprake indien uit een aerius-berekening blijkt dat de toename van de oppervlakte dierenverblijf, rekening houdend met de maximale bezetting daarvan hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Externe saldering is hierbij niet toegestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn noodzakelijk in het kader van de agrarische bedrijfsuitoefening;
b. de hoogte van de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer gedragen dan 4 m;
c. de maximale oppervlakte aan tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen bedraagt 3 ha. per agrarisch bedrijf;
d. de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen dienen voor zover mogelijk aan te sluiten op een agrarisch bouwvlak;
e. de omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 5.1 omschreven waarden;
f. dit artikellid is niet van toepassing voor differentiatievlakken, die op de verbeelding de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen uitgesloten" hebben gekregen."
6. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om deze planregel te schorsen voor zover dat betrekking heeft op het perceel [locatie] in Wouwse plantage. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat artikel 5.3.2 van de planregels niet goed leesbaar is en daardoor, naar voorlopig oordeel, rechtsonzeker is. In dat kader wijst de voorzieningenrechter erop dat in artikel 5.3.2. van de planregels, dat voorziet in een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, wordt gesproken over een toename van oppervlakte dierenverblijf. Daarnaast volgt niet uit de lezing van artikel 5.3.2 van de planregels wat niet hoger mag zijn dan 0,00 mol/ha/jaar. Ook is onduidelijk of bij elke aanvraag voor het toepassen van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid moet worden getoetst aan de voorwaarden a tot en met f, of alleen als een aanvrager extern wilt salderen. Het is met andere woorden niet duidelijk waar een aanvraag voor een omgevingsgunning op grond van artikel 5.3.2 van de planregels aan moet voldoen en onder welke voorwaarden een dergelijke vergunning kan worden verleend. De uitleg van de raad ter zitting over de lezing van artikel 5.3.2 van de planregels is hiertoe onvoldoende.
6.1. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen door artikel 5.3.2 van de planregels voor zover dat betrekking heeft op het perceel [locatie] in Wouwse Plantage te schorsen.
7. De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Roosendaal van 21 juli 2022, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied Wouw 2020" is vastgesteld, voor zover het betreft artikel 5.3.2. van de planregels voor zover dat betrekking heeft op het perceel [locatie] in Wouwse Plantage;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Roosendaal tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de raad van de gemeente Roosendaal aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrag van € 184,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Pistoor, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzieningenrechter
w.g. Pistoor
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025
932