ECLI:NL:RVS:2025:2423

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
202403696/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing urgentieverklaring door Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond

Op 22 mei 2025 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring door de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond (SUWR). De aanvraag was gedaan op basis van de urgentiegrond 'Mantelzorg', omdat de appellant samenwoont met zijn zorgbehoevende moeder en haar ondersteunt met administratieve en huishoudelijke taken. De SUWR had de aanvraag op 23 maart 2023 afgewezen en dit besluit op 17 augustus 2023 gehandhaafd na het indienen van bezwaar door de appellant. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de urgentiegrond 'Mantelzorg' in de Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020 bedoeld is om mantelzorgers en mantelzorgontvangers dichter bij elkaar te laten wonen. Aangezien de appellant en zijn moeder al samenwonen, was de situatie niet van toepassing. De Afdeling concludeerde dat er geen reden was om de appellant een urgentieverklaring te verlenen, en dat het oordeel van de rechtbank juist was. Ook werd er geen aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidsclausule. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de SUWR werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202403696/1/A2.
Datum uitspraak: 22 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 mei 2024 in zaak nr. 23/6564 in het geding tussen:
[appellant]
en
Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond (hierna: SUWR)
Openbare zitting gehouden op 22 mei 2025 om 11:00 uur.
Tegenwoordig:
staatsraad mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer;
mr. M.M. Engele, griffier.
Verschenen:
[appellant], bijgestaan door mr. M. el Idrissi, advocaat te Rotterdam, en de SUWR, vertegenwoordigd door mr. J.C. Avedissian.
====================================
Bij besluit van 23 maart 2023 heeft de SUWR de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft de SUWR bij besluit van 17 augustus 2023 ongegrond verklaard.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van [appellant] tegen het besluit van 17 augustus 2023 ongegrond is verklaard.
Beslissing
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gronden
1.       [appellant] woont samen met zijn zorgbehoevende moeder. Hij helpt haar onder andere met administratieve en huishoudelijke taken. [appellant] heeft op 25 januari 2023 een urgentieverklaring aangevraagd op grond van de urgentiegrond ‘Mantelzorg’. Hij wil graag zelfstandig gaan wonen en tegelijkertijd voor zijn moeder kunnen blijven zorgen.
2.       De SUWR heeft bij besluit van 17 augustus 2023 de afwijzing van de aanvraag om een urgentieverklaring gehandhaafd. De SUWR heeft erop gewezen dat de urgentiegrond ‘Mantelzorg’ van artikel 5.6 van bijlage 1 bij de Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020 (hierna: de Verordening) is bedoeld om te bewerkstelligen dat de mantelzorger en de mantelzorgontvanger dichter bij elkaar kunnen gaan wonen. [appellant] en zijn moeder wonen in dezelfde woning, daarom is die situatie niet aan de orde.
3.       Uit wat [appellant] naar voren heeft gebracht, is niet gebleken dat het oordeel van de rechtbank onjuist is. De rechtbank heeft terecht overwogen dat met artikel 5.6 van bijlage 1 van de Verordening wordt beoogd mantelzorg mogelijk te maken en niet ook, zoals [appellant] betoogt, om mantelzorg te continueren. [appellant] woont bij zijn moeder en is in staat haar mantelzorg te verlenen. Er is daarom geen reden om [appellant] op grond van de urgentiegrond ‘Mantelzorg’ een urgentieverklaring te verlenen.
Het betoog slaagt niet.
4.       Met de rechtbank en anders dan [appellant] heeft aangevoerd, oordeelt de Afdeling dat er geen aanleiding is voor toepassing van de hardheidsclausule.
5.       Het hoger beroep is ongegrond.
6.       De SUWR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Engele
griffier
1033