ECLI:NL:RVS:2025:2428

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
202405637/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen intrekking vergoeding rechtsbijstand door de raad voor rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 augustus 2024. De rechtbank had eerder het beroep van [appellant] ongegrond verklaard tegen het besluit van de raad voor rechtsbijstand, dat op 13 juli 2023 een aan hem toegekende vergoeding voor rechtsbijstand had ingetrokken. De intrekking was gebaseerd op de bevindingen van een digitale steekproefcontrole, waaruit bleek dat er samenhang was met een andere procedure.

[Appellant] had op 6 juli 2022 een verzoek ingediend voor een toevoeging voor rechtsbijstand aan een rechtzoekende, die bezwaar wilde maken tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk. De raad verleende deze toevoeging en kende later een vergoeding toe voor de verrichte werkzaamheden. Echter, de raad trok deze vergoeding in, omdat er procedurele en inhoudelijke samenhang was met een andere procedure waarin [appellant] ook betrokken was.

In hoger beroep herhaalde [appellant] zijn eerdere gronden, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank gemotiveerd was ingegaan op de gronden van [appellant] en dat er geen nieuwe redenen waren aangevoerd die de eerdere beoordeling konden weerleggen. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De raad voor rechtsbijstand werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202405637/1/A2.
Datum uitspraak: 28 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend in Leiden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 augustus 2024 in zaak nr. 23/8429 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2023 heeft de raad een aan [appellant] toegekende vergoeding voor het verlenen van rechtsbijstand ingetrokken.
Bij besluit van 3 november 2023 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 augustus 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 6 juli 2022 heeft [appellant] de raad verzocht om afgifte van een toevoeging voor rechtsbijstand aan een rechtzoekende voor het maken van bezwaar tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk (hierna: het college) van 17 juni 2022, waarbij het college aan de rechtzoekende een persoonsgebonden budget voor 7 uur begeleiding per week heeft toegekend voor de periode van 1 juli 2022 tot en met 31 juli 2022. Bij besluit van 27 juli 2022 heeft de raad de toevoeging verleend onder kenmerk 3LQ2104. Bij besluit van 10 december 2022 heeft de raad aan [appellant] een vergoeding voor de in de procedure 3LQ2104 verrichte werkzaamheden toegekend ter hoogte van € 1.170,17.
2.       Op 6 juli 2022 heeft [appellant] ook verzocht om een toevoeging voor rechtsbijstand aan dezelfde rechtzoekende voor het maken van bezwaar tegen een besluit van het college van 17 juni 2022, waarbij het college aan die rechtzoekende een persoonsgebonden budget voor 5 uur en 45 minuten huishoudelijke hulp per week heeft toegekend voor de periode van 1 juli 2022 tot en met 31 juli 2022. Bij besluit van 27 juli 2022 heeft de raad die toevoeging verleend onder kenmerk 3LQ2103. Bij besluit van 10 december 2022 heeft de raad aan [appellant] een vergoeding voor in de procedure 3LQ2103 verrichte werkzaamheden toegekend ter hoogte van eveneens € 1.170,17.
3.       Bij besluit van 13 juli 2023 heeft de raad de vergoeding voor procedure 3LQ2104 ingetrokken, omdat uit een digitale steekproefcontrole is gebleken dat er samenhang is met procedure 3LQ2103. Bij besluit van 13 juli 2023 heeft de raad in procedure 3LQ2103 een aangepaste vergoeding toegekend ter hoogte van € 1.690,21. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 juli 2023 tot intrekking van de vergoeding, omdat volgens hem geen sprake is van met elkaar samenhangende procedures.
4.       De raad heeft het bezwaar ongegrond verklaard, omdat sprake is van procedurele en inhoudelijke samenhang. De zaken hangen procedureel met elkaar samen, omdat de zaken gelijktijdig door het college zijn behandeld en [appellant] in beide zaken de toegevoegde advocaat is. Ook zijn de zaken naar hun aard met elkaar verknocht. [appellant] heeft in beide zaken rechtsbijstand verleend aan dezelfde rechtszoekende. Verder is geen sprake van al te zeer uiteenlopende rechtsvragen. Beide zaken hebben namelijk betrekking op de juiste duur van het persoonsgebonden budget. Ook het onderliggende feitencomplex is nagenoeg hetzelfde.
Beoordeling in hoger beroep
5.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 12 en 13 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat uit de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2872, onder 9.3, volgt dat de vraag of procedures naar hun aard inhoudelijk verknocht zijn, anders dan [appellant] betoogt, ook van toepassing is op procedures in bezwaar.
Het betoog slaagt niet.
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025
488-1160