ECLI:NL:RVS:2025:2432

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
202303455/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag tegemoetkoming Q-koorts

In deze zaak heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 2 juli 2019 de aanvraag van de appellant voor een tegemoetkoming in verband met Q-koorts afgewezen. De rechtbank Den Haag heeft op 19 april 2023 het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld. De minister heeft in een schriftelijke uiteenzetting gereageerd op het hoger beroep. Op 4 maart 2025 heeft de minister zijn eerdere besluit herzien, de aanvraag van de appellant ingewilligd en het betaalde griffierecht vergoed. Hierdoor heeft de appellant zijn doel bereikt en heeft hij geen belang meer bij het hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 28 mei 2025 het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen belang meer was bij de procedure. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De zaak is behandeld op 30 januari 2025, waarbij de appellant en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de vertegenwoordigers van de minister. De Afdeling heeft besloten dat een nadere behandeling op een zitting niet nodig was, omdat geen van de partijen op het verzoek om een zienswijze heeft gereageerd.

Uitspraak

202303455/1/A2.
Datum uitspraak: 28 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 april 2023 in zaak nr. 22/3097 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de minister).
Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 2019 heeft de minister voor Medische Zorg en Sport de aanvraag van [appellant] voor een tegemoetkoming voor patiënten en nabestaanden in verband met Q-koorts, afgewezen.
Bij besluit van 6 april 2022 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 april 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2025, waar [appellant], vergezeld van [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. E.S. Fakili, mr. M.A.H. Gatzen en S.N. Wiessenhaan, zijn verschenen.
Bij besluit van 4 maart 2025 heeft de minister zijn besluit van 6 april 2022 herzien, het bezwaar van [appellant] gegrond verklaard, het besluit van 2 juli 2019 herroepen, de aanvraag om een tegemoetkoming ingewilligd en het betaalde griffierecht vergoed.
De Afdeling heeft [appellant] bij brief van 5 maart 2025 verzocht om te laten weten of hij naar aanleiding van het herziene besluit zijn hoger beroep wil intrekken.
Omdat [appellant] niet op de brief van 5 maart 2025 heeft gereageerd, heeft de Afdeling het onderzoek bij brief van 23 april 2025 heropend en hem verzocht om een zienswijze op het herziene besluit van de minister.
Geen van de partijen heeft binnen de door de Afdeling gestelde termijn gereageerd noch verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord. De Afdeling heeft vervolgens met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaald dat een nadere behandeling op een zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. appellant] wilde met zijn hoger beroep bereiken dat de minister de door hem gevraagde tegemoetkoming van € 15.000,00 zou toekennen. In zijn besluit van 4 maart 2025 heeft de minister de gevraagde tegemoetkoming toegekend en heeft hij het door [appellant] betaalde griffierecht vergoed. De minister is daarmee volledig tegemoetgekomen aan het bezwaar van [appellant]. Omdat hij heeft bereikt wat hij wilde en kon bereiken, heeft hij geen belang meer bij zijn hoger beroep. Om dezelfde reden is, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, ook geen beroep van rechtswege ontstaan tegen het besluit van 4 maart 2025.
2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
3. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025
705-1100