ECLI:NL:RVS:2025:2436

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
202304034/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerdere uitspraak inzake bestuursrechtelijke procedure tegen het college van burgemeester en wethouders van Haarlem

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 mei 2025 uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoeker] om herziening van een eerdere uitspraak van 10 mei 2023. In die eerdere uitspraak werd het beroep van [verzoeker] tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast werd het beroep van [verzoeker] tegen een besluit van het college van 14 september 2021 gegrond verklaard, waarbij het college werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. [verzoeker] heeft verzocht om herziening op basis van nieuwe feiten die hij na de eerdere uitspraak heeft ontdekt, namelijk dat hij mogelijk recht had op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat de door [verzoeker] aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoen aan de criteria van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor er geen grond voor herziening is. Het verzoek is afgewezen en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan bestaande uit de voorzitter en twee leden, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

202304034/1/A3.
Datum uitspraak: 28 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend in Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
verzoeker,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2023 in zaak nr. 202104078/1/A3.
Procesverloop
Bij uitspraak van 10 mei 2023, in zaak nr. 202104078/1/A3, ECLI:NL:RVS:2023:1837, heeft de Afdeling het beroep van [verzoeker] tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van [verzoeker] tegen een besluit van het college van 14 september 2021 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover dat betrekking heeft op documenten in (back-ups) van het opgeheven e-mailaccount van een voormalig burgemeester en het college opgedragen met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen.
[verzoeker] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 4 december 2024, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R. Braeken, bijgestaan door mr. F.J.H. van Tienen, advocaat in Den Haag, is verschenen. Na de zitting is gebleken dat het onderzoek ter zitting niet volledig is geweest. Daarom heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op 27 februari 2025 opnieuw op een zitting behandeld, waar het college, vertegenwoordigd door Braeken, bijgestaan door Van Tienen, is verschenen. [verzoeker] heeft via een online videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
1.       Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."
2.       [verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat hij er na de uitspraak van 10 mei 2023 achter is gekomen dat hij succesvol had kunnen verzoeken om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3.       Wat [verzoeker] aan zijn verzoek ten grondslag legt, kan niet worden aangemerkt als feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Er is daarom geen grond voor herziening van de uitspraak van 10 mei 2023.
4.       Het verzoek moet worden afgewezen.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Hartsuiker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025
620