ECLI:NL:RVS:2025:2443

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
202306872/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen schorsing rijbewijs en onderzoek naar drugsgebruik

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 10 oktober 2023 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) had op 17 mei 2022 aan [appellant] een onderzoek naar zijn geschiktheid opgelegd, na een melding van de politie Eenheid Oost-Nederland. De politie had op 7 april 2022 bij een verkeerscontrole geconstateerd dat [appellant] bloeddoorlopen ogen had en een speekseltest wees op cannabisgebruik. Tijdens het verhoor gaf [appellant] aan dat hij in de afgelopen 24 uur twee keer had geblowd. Het bloedonderzoek toonde een cannabisgehalte aan dat boven de wettelijke grenswaarde lag. De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht had besloten tot het opleggen van het onderzoek en de schorsing van het rijbewijs, omdat er voldoende aanwijzingen waren voor ongeschiktheid om een motorrijtuig te besturen.

In het hoger beroep betoogt [appellant] dat er geen reden was voor de politie om hem staande te houden en dat de politie willekeurig handelde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het CBR op basis van de beschikbare informatie terecht heeft gehandeld. De positieve uitslag van het bloedonderzoek en de speekseltest, samen met de observaties van de politie, rechtvaardigen het vermoeden van ongeschiktheid. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

202306872/1/A2.
Datum uitspraak: 28 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 10 oktober 2023 in zaak nr. 22/1402 in het geding tussen:
[appellant]
en
het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 17 mei 2022 heeft het CBR aan [appellant] een onderzoek opgelegd naar zijn drugsgebruik en zijn rijbewijs geschorst totdat de uitslag van dat onderzoek bekend is.
Bij besluit van 15 september 2022 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 oktober 2023 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak samen met zaak nr. 202406828/1/A2 behandeld op de zitting van 14 mei 2025, waar het CBR, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kwant, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het CBR heeft [appellant] een onderzoek naar de geschiktheid, meer in het bijzonder naar zijn drugsgebruik, opgelegd naar aanleiding van een mededeling van de politie Eenheid Oost-Nederland. Volgens die mededeling bestond bij de politie het vermoeden dat [appellant] op 7 april 2022 onder invloed van drugs een motorrijtuig heeft bestuurd, en daarmee het vermoeden dat hij ongeschikt is om motorrijtuigen te besturen. De politie heeft [appellant] naar aanleiding van een verkeerscontrole op die datum staande gehouden en waargenomen dat [appellant] bloeddoorlopen ogen had. De politie heeft een speekseltest afgenomen, die een indicatie aangaf voor cannabis. [appellant] heeft tijdens het verhoor verklaard dat hij in de afgelopen 24 uur twee keer heeft geblowd. Ook heeft de politie bloed afgenomen bij [appellant]. De uitslag van dat bloedonderzoek was een cannabisgehalte van 5,1 microgram per liter, terwijl de grenswaarde om onder invloed van cannabis te mogen rijden 3,0 microgram per liter is. De politie heeft daarop tegen hem proces-verbaal opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994).
2.       Het relevante wettelijke kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan deel uit.
Oordeel van de rechtbank
3.       De rechtbank is van oordeel dat het CBR zich op basis van de informatie uit het proces-verbaal van verhoor en het proces-verbaal van rijden onder invloed, zoals hiervoor onder 1 is weergegeven, terecht op het standpunt heeft gesteld dat het vermoeden bestaat dat [appellant] ongeschikt is om een motorrijtuig te besturen en daarom aanleiding bestaat hem te verplichten mee te werken aan een onderzoek naar zijn geschiktheid en de geldigheid van zijn rijbewijs te schorsen.
Volgens de rechtbank is er geen reden om te oordelen dat de politieagenten die [appellant] hebben doen stilhouden misbruik hebben gemaakt van hun bevoegdheden of dat de verkeerscontrole om een andere reden onrechtmatig is. Op grond van artikel 160, eerste lid, van de Wvw 1994 zijn de politieagenten bevoegd om eenieder te controleren. Voor een speekseltest op grond van het vijfde lid van die bepaling is ook geen verdenking vereist. Ook als de politieagenten [appellant] kenden, zoals hij heeft gesteld, is dat op zichzelf geen reden om te oordelen dat zij misbruik hebben gemaakt van hun bevoegdheden, aldus de rechtbank.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de juistheid van de in de processen-verbaal neergelegde bevindingen. De enkele ontkenning dat hij bloeddoorlopen ogen had of dat het te donker was om dat te kunnen zien, heeft de rechtbank niet geloofwaardig geacht, gezien de datum en het tijdstip van de verkeerscontrole, te weten 7 april om 16:40 uur.
Beoordeling van het hoger beroep
4.       [appellant] betoogt dat het niet zo kan zijn dat willekeur bij een politieagent kan leiden tot het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid. Er was geen enkele aanleiding om hem staande te houden, omdat er, ook volgens het proces-verbaal, niets opvallends was aan zijn rijgedrag. [appellant] betwist nogmaals dat hij bloeddoorlopen ogen had. Volgens hem heeft de politieagent een oneigenlijke selectie toegepast, omdat hij [appellant] blijkbaar kende.
4.1.    Het CBR heeft het onderzoek naar het drugsgebruik opgelegd op grond van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling). Deze bepaling luidde ten tijde hier van belang als volgt:
"Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid […] indien ten aanzien van betrokkene proces-verbaal is opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid, van de wet […] en de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, welke leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen".
4.2.    In dit geval is de positieve uitslag van het bloedonderzoek aanleiding geweest voor het opmaken van het proces-verbaal voor verdenking van overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wvw 1994. Daarmee is voldaan aan het eerste deel van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling.
4.3.    Vervolgens moet worden beoordeeld of ook aan het tweede deel van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling is voldaan, te weten of het proces-verbaal voldoende aanvullende gegevens bevat om het vermoeden van rijden onder invloed van drugs, en daarmee het vermoeden van ongeschiktheid, te rechtvaardigen.
Het CBR heeft als redenen voor het opleggen van het onderzoek, los van de uitslag van het bloedonderzoek, de positieve uitslag van de speekseltest en de geconstateerde bloeddoorlopen ogen genoemd.
De Afdeling is van oordeel dat een positieve speekseltest een aanvullend gegeven is als bedoeld in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling. De Afdeling is verder met de rechtbank van oordeel dat het CBR uit mocht gaan van de juistheid van de constatering van de politieagenten dat [appellant] bloeddoorlopen ogen had. Bloeddoorlopen ogen zijn in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer in het algemeen aangemerkt als een uiterlijk kenmerk van drugsgebruik. Het CBR heeft de bloeddoorlopen ogen daarom als aanvullend gegeven kunnen aanmerken.
Dit betekent dat het proces-verbaal aanvullende gegevens bevat om het vermoeden van rijden onder invloed van drugs, en daarmee het vermoeden van ongeschiktheid, te rechtvaardigen. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, geldt dat het opgelegde onderzoek dient om een definitief oordeel te vormen over zijn geschiktheid om motorrijtuigen te besturen.
4.4.    Het beroep op het sepot van de officier van justitie van 24 april 2025 in de tegen [appellant] aanhangig gemaakte strafzaak leidt niet tot een ander oordeel. [appellant] heeft dat sepot niet overgelegd. Uit zijn enkele stelling dat de strafzaak is geseponeerd, volgt niet dat de feiten en omstandigheden die ten grondslag zijn gelegd aan de oplegging van het onderzoek naar het drugsgebruik en die blijken uit het proces-verbaal niet juist zijn, of dat dit proces-verbaal om andere redenen niet aan de besluitvorming ten grondslag mocht worden gelegd.
4.5.    Wat [appellant] over de door hem gestelde willekeur bij de politieagenten heeft aangevoerd is zo goed als een herhaling van wat hij in beroep daarover heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die grond ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder hiervoor onder 3 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
4.6.    Het betoog slaagt niet.
Eindoordeel
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
6.       Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
voorzitter
w.g. De Vries-Biharie
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025
611
BIJLAGE
WETTELIJK KADER (zoals dat luidde ten tijde van belang)
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 8
1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen of tot behoorlijk te begeleiden in staat moet worden geacht.
[…]
5. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde.
[…]
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
2. Op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie een vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
3. De in het tweede lid bedoelde vordering wordt gedaan indien de betrokken bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar kan brengen dat hem met onmiddellijke ingang de bevoegdheid dient te worden ontnomen langer als bestuurder van een of meer categorieën van motorrijtuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven, aan het verkeer deel te nemen. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is. Het ingevorderde rijbewijs wordt gelijktijdig met de schriftelijke mededeling, bedoeld in het eerste lid, aan het CBR toegezonden.
[…]
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
[…]
2. Bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt:
a. in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor één of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst […];
[...]
Artikel 160
1. Op de eerste vordering van de in artikel 159 bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht dat motorrijtuig te doen stilhouden […]
5. Op de eerste vordering van een van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen zijn de bestuurder van een voertuig, degene die aanstalten maakt een voertuig te gaan besturen en de begeleider, verplicht hun medewerking te verlenen aan:
a. een onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties, ter vaststelling van een mogelijke overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid,
[…]
c. een onderzoek van speeksel, ter vaststelling van een mogelijke overtreding van artikel 8, vijfde lid,
[…]
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 5
Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in de volgende gevallen:
a. betrokkene heeft een motorrijtuig bestuurd onder invloed van drogerende stoffen, andere dan alcohol;
[…]
Artikel 6
In de gevallen, bedoeld in artikel 5, schorst het CBR overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen […].
Artikel 23
1. Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet indien:
[…]
f. ten aanzien van betrokkene proces-verbaal is opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid, van de wet of wegens het weigeren van medewerking aan een bloedonderzoek, en de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, welke leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen;
[…]
Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer
Artikel 2
Als stoffen als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 worden aangewezen: […] cannabis, [...].
Artikel 3
1. De grenswaarden voor de in artikel 2 aangewezen stoffen zijn, indien zij enkelvoudig zijn gebruikt en gemeten in geval van:
[…]
b. cannabis: 3,0 microgram tetrahydrocannabinol per liter bloed
[…]
Artikel 4
1. Een onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties als bedoeld in artikel 160, vijfde lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 is gericht op het vaststellen van de bij ministeriële regeling aangewezen uiterlijke kenmerken.
[…]
Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer
Artikel 2
[…]
2. Als uiterlijke kenmerken als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit waarop een onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties is gericht voor het verkrijgen van een vermoeden van het gebruik van een of meer van de in artikel 2 van het Besluit aangewezen stoffen of van een of meer andere stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 dan die stoffen of alcohol worden aangewezen:
a. de ogen: wijd opengesperde ogen, waterige of wazige ogen, bloeddoorlopen ogen, heen en weer of wegrollende ogen, hangende oogleden of trillende oogleden;
[…]