ECLI:NL:RVS:2025:2445

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
202401884/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verkeersbesluit door college van burgemeester en wethouders van Vught

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], een bewoner en eigenaar van een woning in Vught, tegen de afwijzing van een verzoek om een verkeersbesluit door het college van burgemeester en wethouders van Vught. Het verzoek, ingediend op 19 januari 2021, betrof het verwijderen van twee verkeerspaaltjes aan de Groenewouddreef en het plaatsen van een vast verkeerspaaltje ten zuiden van de kruising met het Cromvoirtsepad. [Appellant] beroept zich op het vertrouwensbeginsel, verwijzend naar een toezegging van het college uit 2017 dat de Groenewouddreef ter hoogte van de N65 een fysieke afsluiting zou krijgen. Het college heeft echter het verzoek afgewezen, wat leidde tot bezwaar en een daaropvolgende uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant op 23 februari 2024, waarin het beroep van [appellant] gegrond werd verklaard, maar het besluit van het college in stand bleef.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 27 maart 2025 behandeld. Tijdens de zitting zijn zowel [appellant] als het college vertegenwoordigd door hun advocaten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college onvoldoende gemotiveerd had waarom het verzoek niet kon worden ingewilligd, maar de Afdeling oordeelt dat het college terecht heeft afgezien van het nemen van het verkeersbesluit. De Afdeling concludeert dat er geen sprake is van een verkeersonveilige situatie en dat de belangen zoals genoemd in artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 niet worden gediend door het gevraagde besluit. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202401884/1/A2.
Datum uitspraak: 28 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Vught,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-­Brabant (hierna: de rechtbank) van 23 februari 2024 in zaak nr. 22/2505 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Vught (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2021 heeft het college een verzoek van [appellant] om een verkeersbesluit te nemen afgewezen.
Bij besluit van 13 september 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, maar het besluit van 23 maart 2021 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 23 februari 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 september 2022 vernietigd en bepaald dat de rechtgevolgen ervan geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. T. Delmée en mr. M.A.E. Ceelen, beiden advocaat in ‘s-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.P. Randewijk, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is bewoner en eigenaar van de woning aan de [locatie] in Vught (hierna: de woning). Bij brief van 19 januari 2021 heeft hij het college verzocht om een verkeersbesluit te nemen ten behoeve van het verwijderen van twee verkeerspaaltjes aan de noordzijde van de Groenewouddreef en het plaatsen van een vast verkeerspaaltje ten zuiden van de kruising tussen de Groenewouddreef en het Cromvoirtsepad.
Uitspraak van de rechtbank
2.       Volgens de rechtbank heeft het college het besluit van 13 september 2022 onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. Zij heeft dat besluit daarom vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Vervolgens heeft zij bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college, gelet op de aanvullende toelichting die het in het verweerschrift, op de zitting en in de daarna ingediende stukken heeft gegeven, zich alsnog voldoende gemotiveerd op het standpunt kunnen stellen dat het mag afzien van het nemen van het door [appellant] beoogde verkeersbesluit, omdat met dat verkeersbesluit niet de belangen, als genoemd in artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994), worden gediend. Aan dat oordeel heeft zij de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
De rechtbank is het met het college eens dat geen sprake is van een verkeersonveilige situatie bij de oversteek op de N65. Bovendien wordt een eventuele verkeersonveilige situatie met het door [appellant] beoogde verkeersbesluit niet voor alle weggebruikers opgelost. Verder heeft het college voldoende gemotiveerd dat de hulpdiensten de woning het snelst kunnen bereiken via de N65. De door [appellant] gestelde (criminele) overlast en gevoelens van sociale onveiligheid houden geen verband met primaire verkeersbelangen in de zin van artikel 2 van de Wvw 1994. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van die wet volgt dat in artikel 2 een expliciete opsomming is gegeven van de belangen ter behartiging waarvan krachtens deze wet regels kunnen worden vastgesteld. Waar het over veiligheid gaat, gaat het om de directe effecten van het verkeer op de omgeving en niet om gedragingen van personen die geen verband houden met het verkeer als zodanig. Voor zover het wel om een verkeersbelang zou gaan, dan heeft het college zich, onder verwijzing naar de bestuurlijke rapportage van 20 april 2023, op het standpunt kunnen stellen dat het verplaatsen van de verkeerspaaltjes aan de Groenewouddreef niet zal bijdragen aan de veiligheid van de Groenewouddreef. Ook de door [appellant] gestelde overige omstandigheden, zoals de plannen voor een monumentale status voor de weg, waardoor de weg niet meer goed wordt onderhouden, heeft het college niet hoeven duiden als één van de belangen zoals genoemd in artikel 2 Wvw 1994.
Omdat het college, met inachtneming van de beoordelingsruimte die het heeft, zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de aanvraag geen van de belangen van artikel 2 van de Wvw 1994 wordt gediend, heeft het college een verdere belangenafweging achterwege kunnen laten.
Hoger beroep
3.       [appellant] doet een beroep op het vertrouwensbeginsel onder verwijzing naar een besluit van 5 oktober 2017. Uit dat besluit blijkt van een toezegging van het college dat de Groenewouddreef ter hoogte van de N65 een fysieke afsluiting krijgt. Volgens [appellant] is de weigering om het gevraagde verkeersbesluit te nemen in strijd met deze toezegging.
3.1.    Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Dat komt onder meer doordat het besluit van 5 oktober 2017 op het moment van het verzoek van [appellant] tot het nemen van het verkeersbesluit al was ingetrokken. Het college heeft de door derden tegen het besluit van 5 oktober 2017 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 1 oktober 2018 (ECLI:NL:RBOBR:2018:4841) heeft de rechtbank de door die derden daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 29 mei 2018 vernietigd, het besluit van 5 oktober 2017 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. Tegen deze uitspraak is geen rechtsmiddel aangewend.
3.2.    De Afdeling is verder met de rechtbank van oordeel dat het college mocht afzien van het nemen van het verkeersbesluit, omdat met het verkeersbesluit niet de belangen, zoals genoemd in artikel 2 van de Wvw 1994, worden gediend. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat, zoals hij betoogt, sprake is van een verkeersonveilige situatie die het nemen van een verkeersbesluit rechtvaardigt. Aan de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3910), waar hij op de zitting naar heeft verwezen, komt niet de betekenis toe die hij daaraan hecht. In die uitspraak, die in een bestemmingsplanprocedure is gedaan, was een ander beoordelingskader van toepassing dan in deze procedure over een verkeersbesluit. Het betoog slaagt niet.
3.3.    Wat [appellant] verder heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor een ander oordeel dan de rechtbank. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de onder 15 tot en met 19 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Conclusie
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, wordt bevestigd.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. M.C Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025
452-1129