ECLI:NL:RVS:2025:2448

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
202400072/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Bleskensgraaf, Heulenslag 19-20 en compensatie voor agrarisch bouwvlak

Op 28 mei 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Bleskensgraaf, Heulenslag 19-20". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Molenlanden op 9 november 2023, voorziet in een nieuwe woonbestemming voor het zuidelijke deel van het perceel Heulenslag 19-20. De eigenaar van dit deel, [partij], is tevens initiatiefnemer van het plan. De appellant, eigenaar van de noordelijk gelegen gronden, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat het agrarische bouwvlak op zijn perceel is verwijderd en hij compensatie wenst. Hij stelt dat de gemeente hem niet heeft geïnformeerd over de plannen, wat zijn belangen zou hebben geschaad.

Tijdens de zitting op 11 april 2025 is de zaak behandeld. De raad van de gemeente Molenlanden heeft een verweerschrift ingediend en de appellant heeft aanvullende stukken ingediend. De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen compensatie aan de appellant hoeft te worden toegekend. De Afdeling oordeelt dat de appellant geen mogelijkheden had voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering, waardoor hij niet in aanmerking komt voor compensatie. De Afdeling verklaart het beroep ongegrond en de raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202400072/1/R3.
Datum uitspraak: 28 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]), wonend in Giessenburg, gemeente Molenlanden,
appellant,
en
de raad van de gemeente Molenlanden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Bleskensgraaf, Heulenslag 19-20" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad van de gemeente Molenlanden heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2025, waar [appellant A] en [appellant B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.L. Roetman en M. Verspuij, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 20 oktober 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plan ziet op het perceel Heulenslag 19-20 en voorziet het zuidelijke deel van een nieuwe woonbestemming met bijbehorende bouwvlakken. [partij] is de eigenaar van het zuidelijk deel en tevens initiatiefnemer van het plan. Om dit mogelijk te maken zijn de agrarische bouwvlakken die in het voorheen geldende plan lagen op de gronden van zowel de noord- als de zuidzijde van de Heulenslag wegbestemd.
[appellant] is eigenaar van de noordelijk gelegen gronden. Voor deze gronden geldt, en gold, een agrarische bestemming. [appellant] kan zich niet met het plan verenigen, nu het op zijn perceel liggende agrarische bouwvlak is verwijderd. Hij wenst daarvoor compensatie te ontvangen, mede gezien het feit dat de gemeente hem gedurende de voorbereiding van het plan niet heeft ingelicht.
Toetsingskader
3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroepsgronden
Geen contact over de voorgenomen plannen
4.       [appellant] betoogt dat er ten onrechte geen contact met hem is opgenomen met betrekking tot de voorgenomen plannen. Tussen 2016 en 2022 is er tussen hem en de raad geen contact geweest over het voornemen voor het voorliggende bestemmingsplan. Hij heeft pas in 2022 van de eigenaren van het zuidelijk deel van het plangebied moeten vernemen dat er plannen aanstaande waren. Ten onrechte stelt de raad dat zij wel in contact zijn geweest.
4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat door zowel de raad als door de initiatiefnemer van het plan contact is opgenomen, om zo informatie te verschaffen over de voorgenomen plannen. Volgens de raad heeft de initiatiefnemer het plan bij [appellant] bekendgemaakt middels een brief. Naar aanleiding van deze brief is er telefonisch contact geweest tussen [appellant] en de initiatiefnemer, en tussen [appellant] en de raad. Daarnaast is [appellant] twee keer op het gemeentehuis geweest en heeft hij bovendien een brief ontvangen met daarin uitleg over het plan. De raad stelt dan ook dat er wel en voldoende contact met betrekking tot het plan is geweest.
Op de zitting heeft [partij] nog toegelicht dat hij [appellant] pas per brief heeft ingelicht toen de plannen duidelijk waren en er zicht was op medewerking van de raad aan die plannen. Om die reden is [appellant] niet voor 2022 al geïnformeerd.
4.2.    Het besluit tot vaststelling van het plan is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. In overeenstemming met deze procedure zijn [appellant] en anderen in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. Niet in geschil is dat aan de wettelijke vereisten voor de terinzagelegging van het plan is voldaan. Van de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen, is door [appellant] gebruikgemaakt. In de "Nota Zienswijze Ontwerpbestemmingsplan 'Bleskensgraaf, Heulenslag 19-20'" is door de raad ingegaan op de ingebrachte zienswijze. Er zijn daarnaast meerdere contactmomenten geweest waarbij zowel ambtenaren alsook de initiatiefnemer aanwezig waren, om informatie te verschaffen.
4.3.    De Afdeling stelt vast dat het plegen van overleg voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen onderdeel van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure is. Het al dan niet bieden van overleg voordat een plan ter inzage wordt gelegd heeft dus geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het bestemmingsplan zelf.
Het betoog slaagt niet.
Geen compensatie voor verlies bouwvlak
5.       [appellant] betoogt dat hij ten onrechte niet gecompenseerd wordt voor het verwijderen van het bouwvlak op zijn perceel. Hij voert daartoe aan dat op het zuidelijk deel van het plangebied gratis een bouwvlak met een woonbestemming is gevestigd. Volgens hem zou de raad daarom ook mee moeten werken aan zijn verzoek om een bouwvlak met een woonbestemming, nu het agrarisch bouwvlak op zijn perceel eveneens is verwijderd.
5.1.    Ter plaatse van het plangebied gold voorheen het bestemmingsplan "Buitengebied Graafstroom". In dat bestemmingsplan was aan de Heulenslag 19-20 de bestemming "Agrarisch met waarden" toegekend.
Artikel 1 van de planregels luidde:
"[…].
1.25 bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten. Als één bouwvlak wordt aangemerkt als twee of meer bouwvlakken zijn verbonden door middel van de aanduiding "relatie".
[…]."
Artikel 3.1.2 luidde:
"[…].
b Agrarisch bedrijf
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" zijn agrarische bedrijven toegestaan. Per "bouwvlak" is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan, waarbij voorts geldt dat:
[…]."
5.2.    De Afdeling stelt vast dat de agrarische bouwvlakken op het zuidelijk en op het noordelijk deel door middel van de aanduiding "relatie" verbonden waren en daarom op grond van artikel 1.25 van de planregels werden aangemerkt als één bouwvlak. De Afdeling stelt verder vast dat er ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan op het zuidelijke perceel een agrarisch bedrijf gevestigd en actief was. Dat is ook niet tussen partijen in geschil. Dit betekent dat er op grond van artikel 3.1.2, onder b, van de planregels, binnen het bouwvlak enkel ten behoeve van dat bedrijf kon worden gebouwd.
5.3.    De raad stelt zich op het standpunt dat het rederlijkwijs geen compensatie aan [appellant] heeft hoeven toekennen voor het wegvallen van het agrarisch bouwvlak. De raad stelt dat compensatie in de vorm van een woonbestemming met bouwmogelijkheden, gepaard dient te gaan met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Deze ruimtelijke kwaliteitsverbetering bestaat in dit plan enerzijds uit een planologische verbetering, door het verminderen van de totale bouwmogelijkheden en het wegvallen van een agrarisch bedrijf, en anderzijds uit een feitelijke verbetering, doordat de vervallen schuur op de zuidelijke gronden wordt opgeknapt. [partij] kon als eigenaar van de zuidelijke gronden die verbeteringen aanbrengen en kon daarvoor dus ook compensatie ontvangen. [appellant] kon als eigenaar van de noordelijke gronden van de bouwmogelijkheden op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Graafstroom" geen gebruik maken, omdat er enkel ten behoeve van het al aanwezige agrarische bedrijf op het perceel van [partij] gebouwd kon worden. [appellant] had dus geen mogelijkheden die konden zorgen voor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering en voor compensatie in aanmerking kwamen.
5.4.    De Afdeling overweegt dat de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat het geen compensatie aan [appellant] heeft hoeven toekennen voor het wegvallen van het agrarisch bouwvlak, in de vorm van een woonbestemming met bouwmogelijkheden. [appellant] had op grond van het vorige plan weliswaar juridische bouwmogelijkheden, maar kon hiervan in de praktijk al geen gebruik maken door de aanwezigheid van het agrarisch bedrijf op het zuidelijk deel. Het wegvallen van het agrarisch bouwvlak bracht [appellant] daarom niet in een slechtere positie. Er waren voor [appellant] bovendien geen mogelijkheden om een ruimtelijke kwaliteitsverbetering te creëren, waardoor voor [appellant] geen compensatiemogelijkheid bestond. Doordat de bouwmogelijkheden van het vorige bestemmingsplan toekwamen aan [partij], had hij wel de mogelijkheid tot het creëren van een planologische en feitelijke kwaliteitsverbetering. Om die reden heeft de raad wel medewerking kunnen verlenen aan het toekennen van een woonbestemming met bouwmogelijkheden aan het zuidelijke perceel.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Het beroep is ongegrond.
7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025
884-1157