202404020/1/V6.
Datum uitspraak: 28 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 mei 2024 in zaak nr. 22/369 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2021 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek) afgewezen.
Bij besluit van 28 december 2021 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 mei 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.M.G.M. Raafs, advocaat in Sittard, via een videoverbinding, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.P.G. van Bel, zijn verschenen. Verder is A. Kasem als tolk verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft de staatssecretaris op 1 december 2020 verzocht om hem het Nederlanderschap te verlenen. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN), omdat ernstige vermoedens bestaan dat [appellant] een gevaar vormt voor de openbare orde. De reden hiervoor is dat de politierechter hem op 6 april 2020 heeft veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 850,00 voor handelen in strijd met artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW). De zogenoemde rehabilitatietermijn van vijf jaar, als bedoeld in de Handleiding RWN, paragraaf 5 van het beleid voor artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN was ten tijde van het verzoek nog niet verstreken. Volgens de staatssecretaris doen zich geen bijzondere omstandigheden voor die maken dat hij in afwijking van het beleid in de Handleiding RWN het Nederlanderschap aan [appellant] zou moeten verlenen.
Wettelijk kader en beleidskader
2. Het wettelijk kader en het beleidskader zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris het verzoek terecht heeft afgewezen, omdat er gelet op de strafrechtelijke veroordeling van [appellant] ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde. Volgens de rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat de staatssecretaris had moeten afwijken van het beleid. De rechtbank heeft verder overwogen dat het besluit niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en dat de staatssecretaris op juiste gronden heeft afgezien van het horen in bezwaar.
Had de staatssecretaris van het beleid moeten afwijken?
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de door hem aangevoerde omstandigheden zo bijzonder zijn dat de staatssecretaris van het beleid had moeten afwijken. Hij wijst erop dat zijn moeder in december 2017 is vermoord en dat zijn zusje daarbij ernstig gewond is geraakt. [appellant] heeft zijn moeder en zusje op het plaats delict aangetroffen. Hij heeft als gevolg hiervan een posttraumatische stressstoornis met herbelevingen, slaap- en eetklachten en stemmingsklachten. De voorgeschreven medicatie had volgens [appellant] onvoldoende effect. [appellant] voert verder aan dat de hoogte van de boete het normbedrag van € 810,00, opgenomen in de Handleiding RWN, paragraaf 5 van het beleid voor artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN, met slechts € 40,00 overschrijdt. De overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de WVW (rijden onder invloed) is volgens hem weliswaar een misdrijf, maar niet van dien aard dat op basis daarvan moet worden uitgegaan van een gevaar voor de openbare orde. Hij wijst er ook op dat hij sinds het misdrijf niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen. Volgens [appellant] doen deze omstandigheden afbreuk aan de ernstige vermoedens dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde, waardoor de afwijzing van het verzoek in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
4.1. Uit de uitspraak van de Afdeling van 7 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:478, onder 5.3, volgt dat de beoordeling in het kader van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, in het geval artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN van toepassing is, samenvalt met de beoordeling in het kader van de Handleiding RWN, paragraaf 6 van het beleid voor artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN. In het kader van paragraaf 6 kan een verzoeker bijzondere feiten en omstandigheden naar voren brengen die al dan niet leiden tot de conclusie dat hij geen gevaar vormt voor de openbare orde. Uit paragraaf 6 volgt ook dat omstandigheden die hebben geleid of bijgedragen tot het misdrijf niet als bijzonder worden aangemerkt, omdat deze omstandigheden, voor zover zij als verzachtende omstandigheden hebben te gelden, door de strafrechter bij diens oordeel zijn betrokken. 4.2. Hoewel de Afdeling begrijpt dat [appellant] iets zeer traumatisch heeft meegemaakt en als gevolg daarvan te kampen heeft gehad met psychische problemen, is zij met de rechtbank van oordeel dat het gaat om omstandigheden die hebben geleid of bijgedragen tot het plegen van het misdrijf. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er in de naturalisatieprocedure geen ruimte is om deze verzachtende omstandigheden, die de strafrechter al bij zijn oordeel heeft betrokken, opnieuw te beoordelen. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 7 februari 2024, onder 5.2. Op de zitting bij de Afdeling heeft [appellant] toegelicht dat hij zich na het misdrijf tot een psychiater heeft gewend en dus actief hulp heeft gezocht voor zijn klachten. Hoewel de Afdeling deze inspanning prijzenswaardig vindt, is dit onvoldoende voor de conclusie dat er ten tijde van het verzoek geen ernstige vermoedens meer bestonden dat [appellant] een gevaar vormde voor de openbare orde.
4.3. Dat [appellant] sinds het misdrijf niet meer in aanraking is geweest met politie en justitie en de hoogte van de boete het normbedrag met slechts € 40,00 overschrijdt, laat verder eveneens onverlet dat ten tijde van het verzoek ernstige vermoedens bestonden dat hij een gevaar vormde voor de openbare orde als gevolg van het plegen van een misdrijf. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat de staatssecretaris het beleid inmiddels heeft aangepast en het normbedrag heeft verhoogd naar € 900,00. De staatssecretaris is terecht uitgegaan van het normbedrag van € 810,00 zoals dat gold ten tijde van het besluit.
4.4. Het betoog slaagt niet.
Had de staatssecretaris [appellant] moeten horen in bezwaar?
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris van het horen in bezwaar mocht afzien.
5.1. Uit de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 5, volgt dat het uitgangspunt is dat een verzoeker wordt gehoord in bezwaar en dat de staatssecretaris terughoudend moet omgaan met uitzonderingen op zijn hoorplicht. De Afdeling begrijpt dat [appellant] tijdens een hoorzitting had willen toelichten dat hij sinds het misdrijf hulp heeft gezocht voor zijn psychische klachten. [appellant] heeft dit punt echter voor het eerst in beroep naar voren gebracht en ook pas in die fase medische stukken overgelegd. Gelet op wat [appellant] in bezwaar heeft aangevoerd en bezien vanuit de gezichtspunten die de Afdeling onder 5.2 van de hiervoor genoemde uitspraak heeft genoemd, kon de staatssecretaris in dit geval dan ook redelijkerwijs tot het oordeel komen dat het bezwaar ongegrond was zonder [appellant] in de gelegenheid te stellen gehoord te worden over het verzoek. 5.2. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Overeem, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Overeem
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025
899-1131
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 9
1. Het verzoek van een vreemdeling die voldoet aan de artikelen 7 en 8 wordt niettemin afgewezen, indien
a. op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk; [...]
Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap zoals deze luidde ten tijde van het besluit van 28 december 2021
9-1-a. Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a
Paragraaf 5
De vreemdeling mag in de periode van vijf jaren (de zogenaamde rehabilitatietermijn van vijf jaar) direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring of de beslissing daarop niet onderworpen zijn geweest aan sanctionering van een misdrijf of aan de gevolgen daarvan. Daarbij geldt het volgende:
c. iedere vermogenssanctie (geldboete, transactie, strafbeschikking of maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel) van € 810,- of meer leidt tot weigering van naturalisatie of optie;
De naturalisatie of optie wordt ook geweigerd, als er in die periode van vijf jaar een sanctie ten uitvoer is gelegd. De sanctie is tenuitvoergelegd:
c. ingeval van vermogenssanctie: op de datum waarop de geldboete of transactie is betaald.
[...]
Paragraaf 6
Bovenstaande regels geven een nadere invulling van het criterium ‘ernstig gevaar voor de openbare orde’ (in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN en artikel 6, vierde lid, RWN). Zij moeten door iedereen op dezelfde wijze worden uitgevoerd. Deze regels vervangen de genoemde artikelen niet. Zij sluiten dus ook niet uit dat zich in een concreet individueel geval heel bijzondere feiten of omstandigheden kunnen voordoen, die tot gevolg hebben dat alleen maar tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen door van deze regels af te wijken. Bij de toepassing van deze regels moet men er dus altijd op bedacht zijn dat zich in een concreet individueel geval heel bijzondere feiten of omstandigheden kunnen voordoen, die afwijking noodzakelijk kunnen maken.
[…]
Een bijzondere omstandigheid kan in het algemeen worden omschreven als een omstandigheid die wel belangrijk is, maar waaraan bij het opstellen van de regels niet of onvoldoende kon worden gedacht. Juist omdat het bijzondere omstandigheden zijn, kan niet van tevoren worden aangegeven welke omstandigheden zo bijzonder zijn dat zij tot afwijking van de regels in dit hoofdstuk moeten leiden.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), kan echter wel worden afgeleid welke omstandigheden in het algemeen niet als bijzondere omstandigheden worden aangemerkt. Niet bijzonder is bijvoorbeeld dat de vreemdeling:
• nimmer eerder een (dergelijk) strafbaar feit heeft gepleegd;
• lering heeft getrokken uit het gebeurde;
• thans ieder strafbaar gedrag poogt te vermijden;
• de misdraging heeft gepleegd in een bijzonder moeilijke periode die definitief is afgesloten;
• inmiddels is gehuwd, een kind heeft gekregen en stelt zijn leven aanzienlijk te hebben verbeterd;
[…]
• is veroordeeld wegens rijden onder invloed van alcohol en onder behandeling is geweest voor zijn drankprobleem, zodat het gevaar voor recidive klein is;
[…]
Evenmin kunnen als bijzonder worden aangemerkt omstandigheden die hebben geleid of bijgedragen tot het misdrijf, aangezien die omstandigheden, voorzover zij als verzachtende omstandigheden hebben te gelden, door de strafrechter bij diens oordeel zijn betrokken. Deze voorbeelden zijn niet-limitatief.
[...]
De beoordeling van bijzondere omstandigheden gebeurt bij naturalisatie bij de IND, en bij optie bij de burgemeester. Die bijzondere omstandigheden kunnen hoogstens leiden tot de conclusie dat de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde. Als wel sprake is van ernstige vermoedens dat de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vormt, moet naturalisatie of optie worden geweigerd. Daarvan kan bij naturalisatie niet met toepassing van artikel 10 RWN worden afgeweken.