202303173/1/A2.
Datum uitspraak: 28 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 maart 2023 in zaak nr. 22/3253 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
(hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2022 heeft het college aan [appellant] een boete van € 10.000 opgelegd wegens het in gebruik geven van een woning zonder de benodigde huisvestingsvergunning.
Bij besluit van 21 april 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 8 maart 2023 heeft de rechtbank het door [appellant]
daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2025, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. H. Smit, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 3 februari 2022. Het college heeft zich in het besluit van 21 april 2022 op het standpunt gesteld dat het bezwaar niet-ontvankelijk is, omdat [appellant] het bezwaarschrift niet tijdig heeft ingediend en deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het college heeft het bezwaarschrift namelijk op 5 april 2022 ontvangen, terwijl de termijn voor het indienen van bezwaar verliep op 17 maart 2022. Daarmee is het bezwaar niet tijdig ingediend. Het college heeft de door [appellant] aanvoerde reden dat hij op vakantie was niet verschoonbaar geacht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door [appellant] in beroep aangevoerde redenen, namelijk dat hij met vakantie was, corona had en bij zijn vriendin verbleef, zijn zaakwaarnemer fouten heeft gemaakt, de brievenbus kapot was en de brief uiteindelijk toch in de brievenbus lag, geen geldige redenen zijn voor het te laat indienen van het bezwaar. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
2. [appellant] stelt in hoger beroep dat hij de brief pas op een later moment heeft ontvangen, omdat deze onjuist moet zijn bezorgd en uiteindelijk door een derde in zijn brievenbus moet zijn gestopt. [appellant] voert aan dat dat een verschoonbare reden is waarom hij te laat is geweest met het indienen van bezwaar.
3. De Afdeling stelt vast dat in het besluit van 3 februari 2022 is vermeld dat het zowel aangetekend als per gewone post wordt verzonden. [appellant] heeft met zijn wisselende verklaringen niet aannemelijk gemaakt dat hij het besluit niet tijdig heeft ontvangen. [appellant] heeft dan ook geen geldige reden aangevoerd voor het te laat indienen van het bezwaar. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden‑Clarenbeek, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden‑Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025
488-1153